5.15 ‘’Quote je nou Gandhi?’’

Photo by Austin Roque

Scroll this

Uiteindelijk bleef ik nog even met Katie aan de lijn. We hadden geen gesprek maar een onsamenhangende dialoog. Op dat moment zaten wij beide zo verstrikt in onze gevoelens dat onze woorden geen betekenis meer hadden. Maar tegelijkertijd wilde we elkaar blijven horen.  

Ook al zeiden wij het betekenisloze, onze stemmen waren een melancholische harmonie van pijn, verliefdheid en angst voor de toekomst. De trillingen in onze stemmen leken dingen weer goed te maken tussen mij en Katie terwijl op de achtergrond de wereld in vuur en vlam stond. Dat was het enige positieve aan die avond. Het gesprek vaagde alle acties van de weken daarvoor weg. Plotseling startte wij weer met een schone lij, een nieuw begin.  

Terwijl ik doelloos door het ziekenhuis zwierf nodigde Katie mij uit om vanavond bij haar te slapen. Het was ondertussen vier uur ’s nachts en ik wist al dat ik niet zou kunnen slapen die nacht. Dus het leek mij beter om dan iemand naast mij te hebben. 

Niet veel later rondde ik het gesprek af en liep terug naar de familiekamer waar ik in stilte naast Kyra ging zitten. Na een poosje vond ik mezelf weer in de kamer van Damian. Daar huilde ik voor 10 minuten en om 6 uur besloot ik uiteindelijk om weg te gaan. Ik had met Kyra en de ouders van Damian afgesproken dat ik de volgende dag naar het ziekenhuis kon komen. Dan zouden ze de beademing er af halen en zou Damian zijn laatste momenten tegemoet gaan.  

Ik vroeg het nummer van Ezra aan Kyra en sprak met haar af dat ik hem in de gaten zou houden, want hij bevond zich nog steeds in de kille stilte. 

Toen ik eenmaal op de fiets zat besloot ik om een pakje Camel te halen. Op dat moment was ik al twee maanden gestopt maar het kon me niets meer interesseren. Ik moest iets hebben waardoor ik mij beter voelde, ook al zou ik daarmee mijn gezondheid weer verpesten. Met de herinneringen van een vaste roker wist ik precies waar ik op dat tijdstip nog sigaretten kon halen. Ik ging naar het enige tankstation wat nog open was in Eindhoven. 

Vermoeid slenterde ik naar binnen en achter de kassa en een dik scherm van glas stond een vrouw. Haar haren waren dun en het leek alsof deze met de seconde grijzer werden. De tl-balk boven haar hoofd was kapot en flikkerde met korte tussenpozen wat heel het tankstation een lugubere sfeer gaf. 

Aan de toon van mijn stem hoorde ze dat ik vermoeid was. Twijfelend legde ze het pakje Camel op de schuiflade en schoof het naar mijn kant toe. Terwijl ik aan het pinnen was vroeg ze met een bezorgde maar tegelijkertijd zoekende stem: ‘’Lange nacht gehad?’’ 

Ik keek haar aan en met pijn in mijn stem kreeg ik er een korte: ‘’Uhu.’’ uit. 

Vluchtig keek zij naar beneden om vervolgens met een intense blik terug te kijken. Haar moederlijke toon overviel mij. 

‘’Het komt altijd goed, jongeman. Onthoudt wat Gandhi zeiStrength does not come from physical capacity. It comes from an indomitable will.’’ 

Ondertussen pakte ik de sigaretten op en vroeg verbaast: ‘’Quote je nou Gandhi?’’ 

‘’Is daar iets mis mee?’’ 

‘’Nee.’’ Zei ik verbaast. ‘’Ik had het alleen niet verwacht.’’ 

‘’Zeker omdat ik hier werk?’’ 

‘’No offense.’’ Zei ik. ‘’Maar een tankstation is niet bepaald de eerste plek waar ik naar toe zou gaan voor een Gandhi quote.’’ 

De vrouw legde haar ellenbogen op het blad waar de kassa stond en liet een ongemakkelijk lachje los. Zonder verder iets te zeggen liep ik weg, keek vervolgens een keer achterom en zag dat de vrouw nog steeds aan het lachen was.  

Haar ogen waren vreemd. 

Zij was raar. 

Fuck it. Heel deze avond was verontrustend. 

Maar dat hoorde bij een avond waar de realiteit en logica waren losgelaten. Waar de oneerlijkheid als een losgeslagen bliksemschicht onschuldige slachtoffers maakte. Het was een soort avond waarin de waanzin aan de macht was. Je hoorde het in de verte, in de verstrekte duisternis van Eindhoven, de lach van waanzin. 

Schaterend, huilend van verrukking. Vol smacht aan het wachten tot iemand door zou slaan en deel zou gaan uitmaken van de chaos. 

Terwijl ik mijn fiets pakte voelde ik nog steeds de ogen van de vrouw in mijn rug branden. Ik stak snel een sigaret op en maakte haast naar Katie. Het maakte mij niet meer uit of ik zou kunnen slapen of niet. Ik wilde in bed liggen. Ik wilde Katie haar lichaam tegen het mijne voelen, en ik wilde huilen. 

Jongens, ik wilde zo graag huilen. 

Vorige post Volgende post