5.36 De levenloze woestijn van mijn gedachten

Photo by Olga Molodova

Scroll this

‘’Bobje, ooh Bobje toch.’’ Dacht ik. ‘’Waar ging jouw hoofd naar toe? Werd je nu eindelijk gek? Was de tijd eindelijk daar? Het is geen verrassing omdat wij beide wisten dat het er ooit aan zou komen. Je vocht zolang tegen de waanzin, je dronk het weg, je neukte het weg maar het heeft je ingehaald jongen. Er is geen weg meer terug, je bent de streep over. Het licht is uit, de zon is ondergegaan. Je hoort er eindelijk bij, Bobje. Je zit in de club van the madmen, de verloren zielen, de gestoorden.

En wat hebben ze toch lang op jouw tere bestaan gewacht.’’

De uitvaart ging verder maar mijn aandacht bleef hangen in mijn eigen hoofd. Nog nooit had ik mijn eigen gedachte zo intens ervaren. Zo hard, twijfelend en beangstigend. De grootste chaos op dat moment zou kunnen uitbreken maar ik zou er niets van meekrijgen. De officiële ceremonie duurde op dat moment niet lang meer. De achtergrondgeluiden werden plotseling harder en chaotischer maar ik bleef op mijn stoel zitten, mijn blik stond ijzig vooruit gericht maar ik zag niets. Het enige wat ik ervaarde was de stem van mijn verknipte gedachtes. Het was pas toen plotseling iemand voor mij stond dat ik uit mijn eigen hoofd werd getrokken. Met enige verbazing keek ik op en zag de geruststellende ogen van Katie.

‘’Hey.’’ Zei ze met een simpel timide lachje. Het was overduidelijk dat de eerdere ruzie er niet meer toe deed. Het was haar lach die vertelde dat het allemaal water onder de brug was, een probleem van een ver verleden. En een ver verleden was het zeker, want Katie, wist je maar waar ik op dat moment mee worstelde. Wist je maar in wat voor levenloze woestijn mijn gedachten aan het ronddwalen waren, opzoek naar schaduw, verlichting en gezelschap.

‘’Ik ben trots op je.’’ Voegde ze snel toe. ‘’Damian zou ook trots op jou zijn, Bob. Dat weet ik zeker.’’

Als antwoord op haar goed bedoelde woorden stond ik op, pakte haar vast en knuffelde haar. Mijn hoofd legde ik verslagen op haar schouder en er kroop een traan over mijn wang die uiteindelijk met warmte nestelde op haar schouder. Ik wist niet zeker of ze de traan voelde of dat ze aanvoelde dat ik aan het breken was, maar zachtjes, met een tedere geruststellende stem fluisterde ze: ‘’We komen er samen door heen schat. Zij aan zij. Ik beloof het je.’’

Die woorden, die lieve saamhorige woorden deden mij goed. Het gaf mij moed, kracht om door te gaan, om niet over te geven aan de gemanifesteerde waanzin in mijn hoofd. Want Katie, lieve schat, ik zou aan jou bewijzen dat ik niet alleen maar het slapste excuus voor een mens ben, maar het sterkste, beste slapste excuus voor een mens wat jij ooit zou tegenkomen. Wat de wereld ooit heeft gezien. Ik zou het bewijzen, ik zou sterk blijven zodat ik de houdbaarheidsdatum van onze publieke liaison zo lang mogelijk kon uitstellen.

In de bevrijding van de omhelzing vroeg ze of het goed met mij ging. Vluchtig zei ik dat ik het onder controle had en liep naar de bar toe.

Daar bestelde ik een biertje.

Dronk hem op.

En bestelde een nieuwe.

Dit herhaalde ik een paar keer totdat ik de alcohol lichtelijk door mijn aderen voelde stromen en liep naar buiten voor de sigaret waar ik zo erg naar verlangde. Ik had hem nodig.

Ik had stilte nodig.

Buiten met mijn nicotinerijke vriend moest ik mijzelf hergroeperen.

Direct stak ik er een op, nam een te lange hijs waardoor het lichtelijk in mijn keel brandde en herhaalde het. Ik keek gedachteloos uit in de beboste omgeving van de Grote Beek en was opgelucht dat ik de vijandigheid van mijn gedachten was ontvlucht. Ik wilde mijzelf trots toeschrijven dat ik het had overwonnen maar diep van binnen wist ik dat het door de alcohol kwam.

Geschrokken keek ik op toen ik: ‘’Je weet dat sigaretten je langzaam doden, he?’’ achter mij hoorde.

Ik keek op en zag de vader van Damian staan.

‘’Je klinkt als een huisarts.’’ Zei ik met een lacherige toon.

‘’Dat komt, Bob, omdat ik ook een huisarts ben.’’

Toen besefte ik waar Damian’s ambitie vandaan kwam om een dokter te worden. In stilte nam ik nog een hijs totdat de vader zei: ‘’Ik kan me niet indenken waar jullie nu doorheen gaan.’’

Ik keek op met een verraste blik en merkte op dat ik hem plotseling respecteerde. De man had zijn zoon verloren, zijn enige zoon, maar toch sympathiseerde hij met Damian’s vrienden.

Uit respect zei ik: ‘’Ik kan me niet indenken hoe het is om een zoon te verliezen.’’

Voor een ogenblik keek hij naar de grond maar al snel maakte hij oogcontact en sloeg tweemaal op mijn schouder.

Voor de buitenwereld leek het maar een simpele beweging maar voor ons, vooral voor mij, zat deze uiting vol met verbroederlijking. Het was een toegift aan de gedeelde pijn waar wij mee zaten, en dat, op dat moment creëerde dat een krachtige band.

Vorige post Volgende post

1 Comment

Comments are closed.