6.27 ‘’Je hebt een ziel. Ik zie het.’’

Photo by Troy Freyee

Scroll this

De alcohol begon langzaam grip over mij te nemen. Ik was niet dronken, nog niet. Maar ik was wel onderweg. Het besef van tijd was volledig verdwenen terwijl ik nog steeds alleen op het balkon stond. De muziek en de pratende mensen klonken op de achtergrond. Af en toe twijfelde ik om naar binnen te gaan met een grote lach. Een lach van vroeger, een glimlach die voor een moment alle narigheid en sombere gedachtes even zou stopzetten. Maar het voelde alsof het te veel kracht zou kosten.

Dus ik bleef mijzelf isoleren.

Maar de isolatie duurde niet lang. Ezra was na de stilte zonder iets te zeggen naar binnen gegaan. Al snel hoorde ik de deur opnieuw opengaan en het irriteerde mij dat ik niet eventjes alleen kon zijn. Gek was het niet. Ik stond op een feestje voor hell’s sake.

Maar goed, er stond iemand anders op het balkon. Mijn gedachten hielden mij nog steeds gevangen maar door de muziek en de stedelijke geluiden hoorde ik falende poging om een aansteker aan te krijgen. Na een zucht klonk er: ‘’Hey.’’

Ik reageerde niet.

‘’Hey, jongen.’’

Ik keek op recht in twee jade-kleurige ogen. Het verraste mij een beetje waardoor ik onhandig naar de juiste woorden zocht.

‘’Heb je een aansteker?’’ vroeg ze, terwijl haar zwarte, zijdeachtige haren langzaam mee bewogen met de wind. Ze was knap. Intimiderend knap. Mijn zoektocht naar een verbale uiting bleef zich voortzetten waarop ze haar vraag nogmaals herhaalde. Ik greep iets te gretig naar de aansteker in mijn broekzak, ze pakte hem aan waarna ik weer omdraaide.

Met haar Marlboro light sigaret kwam ze naast mij staan. Ik kende haar niet. Ik had haar nog nooit in Kyra’s omgeving gezien, ze was een totaal vreemde voor mij. Maar toch, liet ze mij iets voelen. Wat weer een hele cyclus van nare zelfhatende gedachtes veroorzaakte. Want waarom kreeg ik bij haar wel ineens een gevoel maar bleef ik bij Katie verdoofd. Ondertussen raakte haar arm per ongeluk de mijne aan en het viel mij op dat er een gevaarlijk heerlijke geur om haar heen hing.

Ik keek haar aan, trok mijn arm een stuk in en keerde weer tot mijzelf. Af en toe keek ik naar haar terwijl ze haar sigaret rookte. Ze stopte de sigaret tussen haar tanden als ze een hijs nam. Waarschijnlijk om haar lipstick niet te verpesten. Ze blies de rook omhoog in plaats van omlaag. Af en toe keek ze naar binnen, zuchtte met enige irritatie en keerde zich daarna weer tot het uitzicht over Eindhoven.

De stilte was ondragelijk. Ik wilde dat ze wegging, wilde dat ze niet bestond. Niet omdat ik haar haatte maar omdat ze iets met mij deed. Haar aanwezigheid had de soort intimidatie die onzekerheid door mijn aderen liet stromen. Een onzekerheid die ik al lang niet meer had gevoeld. Ik probeerde mijzelf aan te praten dat het te maken had met mijn mentale staat. Die avond had ik al een dark night of the soul en te veel alcohol maar ik wist, zo goed, dat het iets anders was.

Het leek alsof ze de stress en verlorenheid in mijn hoofd kon horen want met een: ‘’Waarom sta je de hele avond alleen?’’ vocht ze de stilte weg. Ik haalde mijn schouders op en vertelde haar dat er niet echt iets om te vieren was vandaag. Ergens zag ik al voor me dat ze zou antwoorden met iets in de trant van: ‘’Het leven is een feestje, alleen moet je zelf de slingers ophangen.’’. Dus ik voegde snel: ‘’En nee, het leven is geen feestje. En ik ga al helemaal niet de slingers ophangen. Elk feestje wat nog slingers heeft op onze leeftijd is geen feestje.’’

Haar pols was lichtjes naar buiten gebogen terwijl de sigaret tussen haar vingers hing. Ze had een koud gezicht; een gezicht dat hoe meer je erna keek, hoe minder je het kon peilen. En dat maakte haar alleen maar interessanter, mysterieuzer. Zonder te bewegen stond ze mij al een enige tijd aan te kijken. Mijn woorden te verwerken en mijn bewegingen te analyseren. Het maakte mij lichtelijk ongemakkelijk.

‘’Je bent een diepe jongen, hè?’’

‘’Wat?’’ Zei ik lichtelijk verward.

‘’Je hebt een ziel. Ik zie het.’’

‘’Oké.’’ Reageerde ik, onwetend wat ik anders kon zeggen. Haar licht hese stem stopte even terwijl ze een hijs van haar sigaret nam. Opnieuw stopte ze de sigaret tussen haar tanden voor deze weer aan het uiteinde van haar felrode gelakte nagels kwam te hangen.

‘’Je was bevriend met Damian, toch?’’

Als reactie draaide ik me om, nam een slok van mijn bier en besloot dat ik de rollen zou omdraaien. Ik keek haar in stilte aan. Haar jade-kleurige ogen leken te schijnen in de Eindhovense duisternis.

‘’Voor een kort ogenblik in zijn leven mocht ik mijzelf een vriend van Damian noemen, ja.’’

‘’Ik wist het.’’ Liet ze met een gecontroleerde glimlach vallen. ‘’Dan ben je Bob, toch?’’

‘’Yes ma’am. Ook dat mag ik mijzelf noemen.’’

Ze merkte de onverschilligheid in mijn toon. Misschien was dat de reden dat ze bleef doorvragen. Ik kende meisjes zoals zij. Ik zag ze in de kroeg staan. Ik zag ze verveeld in de trein zitten, hopende dat ze mijn aanwezigheid zo opmerken. Ik droomde over meisjes zoals haar. Met hun perfecte haren, de zoete walmen van parfum, het charisma in de stem. Zij was er een van. Haar doorborende jade ogen waren mijn achilleshiel. Vluchtig keek ik naar binnen en zag Katie staan. Ze voelde mijn ogen branden want in het perfecte moment van de toevalligheid keek ze mijn kant op. We maakten oogcontact, zij lachte, keek eventjes naar het meisje, richtte haar blik weer op mij en keerde weer terug naar haar gesprek.

Katie, ik hoop niet dat je het verkeerde idee had gekregen, want de waarheid was dat ik je nodig had. Je was het laatste stukje redelijkheid in mijn leven. Mijn anker tegen de stromende waanzin. Geen enkele ogen, hoe prachtig ze ook waren, konden mij laten twijfelen over de gevoelens die voor jou had.

Ik was ervan overtuigd. Ik wist het zeker. Althans, dat dacht ik.

Het gesprek was voor haar nog niet beëindigd. Ze heette Jane, vertelde ze, Jane van het Licht. Ik maakte een grap dat ze nogal een generieke achternaam had. Het paste niet bij haar persoonlijkheid. Ze leek interesse in mij te hebben, waarom kon ik niet begrijpen. Maar ze bleef vragen, ze bleef vertellen, ze bleef zoeken naar iets. Uiteindelijk pakte ze mijn telefoon uit mijn broekzak. Jane wilde haar nummer in mijn telefoon zetten, ze had dit ondeugende lachje op haar gezicht gekregen. Alsof ze wist dat ze iets aan het doen was, wat ze niet moest doen. Ik vertelde haar dat het mij geen goed idee leek. ‘’Deze jongeman is al gevangen in een gelukkige monogame relatie.’’ Preekte ik. Dat stopte haar niet. Ik ontgrendelde mijn telefoon voor haar. Ze wist dat ik zei dat ik het niet wilde, dat het me niet slim leek, maar ergens wilde ik wel haar nummer wel hebben.

Katie rook het. Jane gaf mijn telefoon terug en nog niet eens een seconde later schoof ze de balkondeur open. ‘’Bob.’’ Zei ze. ‘’Zullen we naar huis gaan, schat?’’ Het was de nadruk die ze legde op ‘schat’ dat verraadde dat ze was veroverd door jaloezie. Misschien was het ook terecht.

Katie pakte mijn hand. Ik zei nog gedag tegen Kyra en terwijl wij richting de deur liepen, keek ik nog vluchtig achterom. Jane droeg nog steeds dezelfde ondeugende lach en haar ogen glommen als diamanten terwijl ik wegliep.

Vorige post Volgende post