6.8 Om haar te houden, moest ik haar achterlaten.

Photo by Kamila Błaszkiewicz

Scroll this

Ik worstelde flink met alles dat ik voelde en vooral de dingen die ik niet voelde. Damian was de persoon geweest die antwoorden voor mij zou hebben gehad. Hij zou mijn blik, mijn prioriteiten weer kunnen bijstellen maar telkens had ik de bittere realisatie dat ik zijn begeleiding nooit meer zou krijgen. 

Maar toch wilde ik hem zien. 

Na het ontbijt gaf ik Katie een dikke knuffel en kuste haar op haar voorhoofd. Ze leek verrast, enigszins verward zelfs, over waar dit vandaan kwam maar gelukkig stelde ze geen vragen. Ik liep weg met haar hand nog verstrengeld in de mijne, deze liet ik langzaam uit mijn hand glijden. Aan haar hand voelde ik dat ze nog niet klaar was om me los te laten, maar ik moest gaan. Terwijl ik mijn jas aandeed verklaarde ik aan Katie waar ik naartoe ging. Ze luisterde stilletjes naar mijn reden maar ik zag aan haar dat ze had gehoopt de dag met mij thuis te kunnen besteden. 

‘’Naar Damian.’’ Zei ik. 

Dit leek haar op het eerste moment ook te verwarren maar al snel realiseerde zij zich wat deze woorden betekende. 

‘’Ga je alleen dan? Ik kan wel met je meegaan.’’ 

Hoopvol wachtte ze mijn antwoord af en met enige spijt wees ik haar af. 

‘’Dat hoeft niet.’’ Zei ik met een geruststellend neplachje. ‘’Ik heb Ezra gebeld en hij gaat mee. Ik denk dat het voor hem goed is als hij niet met te veel anderen is.’’ 

Haar ogen zich sloegen neer en de teleurstelling droop eruit. Het deed pijn. Pijn om haar alleen thuis achter te laten, pijn om tegen haar te liegen, want ik had Ezra helemaal niet gebeld. Ik wilde het wel gaan doen maar ik kon haar sowieso niet meehebben.  

Het was iets wat ik zonder haar moest doen. 

Ik ging opzoek naar antwoorden, over mijzelf, over Katie maar vooral over onze relatie. Ironisch genoeg was ik ervan overtuigd om in de zoektocht naar de redding van onze relatie, Katie alleen achter te laten. 

Geruststellend liep ik naar Katie toe, kuste haar opnieuw op haar voorhoofd en zei dat ik van haar hield. Ik pakte mijn fiets en vertrok richting Damian zijn plek. Onderweg belde ik Ezra. 

Hij nam op. 

‘’Hallo?’’  

‘’Ezra!’’ schreeuwde ik half uit. ‘’Bob hier. Ik ben nu onderweg naar de Damian zijn plek. Ga je mee?’’ 

Ik hoorde hem aan de andere kant twijfelen maar uiteindelijk stemde hij in. 

Het was vreemd om zijn stem te horen. Al de keren dat ik hem had gezien was hij stil. Sprak niet meer dan een tweetal woorden per keer, maar nu, nu leek hij plotseling weer de oude. 

Ik was blij voor hem. 

Ergens ook opgelucht. 

Maar aan de andere zijde had ik hem juist uitgenodigd omdat ik het stille gezelschap nodig had. Ik had niet iemand nodig waarmee ik een dialoog kon voeren, ik had iemand nodig die luisterde naar mijn monoloog. 

Mijn oneindige tirade over de gevoelloze worsteling waar ik mij momenteel in bevond. 

Voor een ogenblik leek het alsof mijn plan in duigen was gevallen maar al snel realiseerde ik me dat ik in het worstcase scenario alsnog dronken kon gaan worden.  

De lente was in die dagen over Eindhoven gestreken. Na de karige, donkere winter was er eindelijk tijd voor nieuw leven. Het was overal te bekennen. Beginnende groene bladeren aan de bomen, vogels die in hun eigen euforie rondvlogen en jonge ouders die hun baby’s voor de eerste keer meenamen in de zon. Overal was het leven weer ontsprongen maar toch voelde ik mij deze lente niet levendig.  

Nee. 

Ik voelde me dood en verrot. 

Het leek alsof ik als enige in Eindhoven in de winter was blijven hangen en om de een of andere reden voelde ik mij hierdoor niet meer thuis in mijn eigen stad. Ik was vervreemd, van Eindhoven, van de mensen en ook van mijzelf. 

Het nieuwe leven was ook over Damian zijn plek gestreken. Wat enkele maanden geleden nog een karige reünie van een bittere herinnering was, was nu ook het slachtoffer van het nieuwe leven geworden. Het deed pijn om te zien en beledigde mij ook. De wereld was verder gegaan, maar net zoals de pijn, was ik blijven hangen. 

Ik zette mijn fiets neer op een grasperkje, liep omhoog naar de snelweg en ging tegen de gebogen lantaarnpaal zitten. Terwijl ik een sigaret opstak keek ik omhoog. Ditmaal niet om het weer te analyseren maar in de stille hoop dat ik oogcontact met Damian kon maken. 

Want Damian, 

Mijn beste Damian, 

Ik ben verloren, mijn vriend. Ik ben de weg kwijt en ik heb jouw hulp nodig. Ik weet dat het veel is gevraagd, maar ik smeek je om mij te helpen. Wat betekende die droom? Damian, jij moet het weten, want je zat erin.  

Ooh Damian, mijn vriend, ik smeek je als het grootste excuus van een mens. Wat moet ik doen? Waar moet ik heen? Hoe kan ik voorkomen dat ik Katie verlies? 

Geef me richting, alsjeblieft. 

Want ik ben verloren. 

Zo verloren. 

Vorige post Volgende post