7.11 Ik moest volwassener zijn dan deze karamel-kleurige Jezus.

Photo by Kevin Bennett

Scroll this

Daar stond hij dan. Met zijn veel te groene ogen, zijn gladde lichtbruine huid en zijn tong, die verdomde tong die hij had. Hoe hij mijn naam zei gaf me de rillingen. ‘’Bob.’’ Zei die. ‘’Bob, kunnen wij even praten.’’ En daar kwam hij aangelopen met zijn zwarte leren jack. Ik haatte elke cel in zijn lichaam. Ezra. Die fucking Ezra. Begrijp me niet verkeerd, hij was geen foute jongen. Dat was juist het probleem. Alles wat hij deed was zo goed, zo perfect ethisch en dat wist hij ook. Het was de manier waarop hij liep dat me vertelde dat hij wist dat hij altijd het juiste ding deed.

Hij zag de zure blik in mijn ogen en als de messiah van de ethiek zei hij: ‘’Ik ben niet jouw vijand, Bob.’’ Mijn moeder zat nog op de bank in stilte en aanschouwde hoe alles gebeurde. Ook zij zag de zure blik in mijn ogen en stond op het punt om iets te zeggen, maar op het laatste moment besloot ze om toch te zwijgen. ‘’Hoe gaat het met je?’’ Ditmaal stond hij nog niet eens een meter van mij af. Ik keek naar beneden, berekende de afstand tussen onze lichamen en begon mijzelf af te vragen of mijn armen lang genoeg waren om hem te slaan. Maar opnieuw zei hij mijn naam op die fucking toon.

‘’Ik haat je.’’ Zei ik. ‘’Ik haat je uit de grond van mijn hart, beste Ezra.’’ Ditmaal zweeg mijn moeder niet. Ze schreeuwde mijn naam met haar moederlijke klanken en voegde eraan toe dat ik zulke dingen niet kon zeggen. Maar ik kon het. Dat was juist het leuke eraan. Ik kon zeggen wat ik wilde, want ik had niemand nodig.

Bedenkelijk analyseerde Ezra mijn gezicht en als reactie probeerde ik zo serieus en dreigend te kijken als ik kon. ‘’Ah. Ik snap het. Je bent nog altijd een even grote lul als voorheen. Dat is goed om te horen.’’ Hij leek het even niet te snappen en de irritatie groeide in mij. Voor eventjes begon ik weer aan de mogelijkheid te denken om hem met een plotselinge rechterhoek te verrassen maar de blik in mijn moeders ogen voorspelde niet veel goeds als ik dat zou doen. Uiteindelijk realiseerde ik me dat ik nog altijd mijn grijns had. De stilte duurde te lang waardoor ik de grootste fictieve grijns op mijn gezicht zette, hem voorbijliep en op de bank neerplofte.

‘’Zoals je kan zien gaat alles peachy as ever. Dus je hebt jouw taak volbracht. Ik leef nog. Je kan weer gaan.’’

Maar toch bleef hij. Verdomme. Hij bleef gewoon. Hij liep niet weg. Geloofde niet dat het goed ging, en ging zitten. Naast mij. Hij plaatste zijn reet gewoon naast de mijne. Zo dichtbij dat onze broeken elkaar bijna raakten. Wat had hij toch een lef. Maar ik wilde me niet gewonnen geven. Ik moest volwassener zijn dan deze karamel-kleurige jezus.

‘’Wie heeft jou eigenlijk gestuurd?’’ probeerde ik zo nonchalant als mogelijk te vragen. ‘’Kyra? Katie? Damian vanuit het hiernamaals?’’

‘’Kan je niet geloven dat dit uit mijzelf komt?’’

Ik gooide een neppe, harde lach in de lucht. ‘’Geloof je het zelf? We weten beiden dat ik een enorme lul tegen je ben geweest. Dus spill the beans, wie was er bang dat ik in mijn eigen braaksel was gestikt?’’

‘’Twee van de drie.’’ Zei die terwijl hij knikte. ‘’Twee van de drie maakten zich zorgen, Bob.’’

‘’Nou, rapporteer maar aan de dames terug dat ik nog springlevend ben. Beter zelfs. Herboren. Bevrijd. Bob 2.0.’’ Hij leek mijn irritatie te zien terwijl ik opstond. ‘’Als je me nu wil excuseren. Ik heb een afspraak staan met Jim Morrison en de jongens en een ijskoud flesje Grolsch.’’

Het leek alsof ik gewonnen had. Ik had de strijd toch nog naar mijn eigen hand weten om te zetten. Het enige wat ik nog hoefde doen was het bier halen en dan kon ik terug naar mijn tempel gaan. Ik was zo dichtbij. Zo dichtbij. Totdat Ezra wederom roet in het eten moest gooien. Hij stond op. Bezorgdheid nam ook zijn blik over. Wat was er mis met al die mensen en hun misplaatste bezorgdheid. Ze leken niet te begrijpen dat ik ondertussen content was met mijn leven. Ik vond het prima. Mijn grijns stond op mijn gezicht, vrijheid was van mij net zoals mijn leven. Waarom zagen zij problemen in dingen die geen problemen waren?

‘’Katie heeft het verteld.’’ Schreeuwde hij ineens door de kamer. Ik moest reageren. Het moest wel. Wat had Katie verteld? Ze wist zoveel zondes van mij dat ik ergens nieuwsgierig was naar wat Ezra dacht te weten. Ik gooide mijn rechterbeen om, draaide naar Ezra toe en keek hem met een serieuze blik aan.

‘’En wat heeft Katie verteld? Wat voor zonde denk je van mij te weten?’’

Twijfelend keek hij om naar mijn moeder. Die nog steeds stilzwijgend mee zat te luisteren. Wat het ook was, mijn moeder kon het wel weten. Ondertussen wist ze toch wel wat voor jongen ze had gebaard.

‘’Kom op.’’ Klonk er geïrriteerd en uitdagend van mijn kant. ‘’Vertel het.’’

‘’Niet hier.’’

‘’Wat?’’ Ik gooide mijn handen uit irritatie de lucht in. ‘’Ben je bang dat mijn moeder schrikt?’’ Opnieuw kwam de grijns terug op mijn gezicht. ‘’Ze weet dat ik dagen met een plas kots op mijn kamer heb geleefd. Ze heeft me vaker slapend op de wc aangetroffen dan ik me kan herinneren. Ze weet dat ik het met Katie heb verpest. Volgens mij kan ik haar niet meer verrassen op dit punt.’’ Met mijn gezicht keek ik langs Ezra. ‘’Toch mam?’’

Ze knikte.

Zo voelde ik me op dat moment ook. Een jongen die zoveel had verloren dat hij niets meer had om te verliezen. Ik lachte. Keek ernaar uit wat Ezra dacht te weten, want in werkelijkheid wist hij niets. Het waren allemaal resten van het verleden en ik had vrede met hen gesloten. Niets kon me nog van mijn à propos krijgen. Niets. Althans, dat dacht ik.

Ezra bleef twijfelen. Keek af en toe naar mijn moeder, dan naar mij en eindigde met een diepe zucht. Voor eventjes dacht ik eindelijk in zijn ogen ook irritatie te zien. Ik was alsnog aan het winnen. HA. Waar was jouw ethiek nu, Ezra?

‘’Als je het niet wil zeggen, mijn beste vriend. Dan ga ik nu omdraaien en naar mijn afspraak.’’ Ik deed net alsof ik een horloge had. ‘’Verdomme, nog eens veel te laat ook.’’ En daar ging ik. Elke stap die ik zette richting het bier voelde als een overwinning. Maar daar galmde zijn stem opnieuw door de kamer. ‘’Zelfmoord.’’ Klonk het. ‘’Zelfmoord.’’ Ik stopte. De grijns verdween van mijn gezicht en ditmaal was de irritatie verplaatst met woede. ‘’Ik weet het van de zelfmoord, Bob.’’ En daar was het. Opnieuw die fucking bezorgdheid en empathie in zijn ogen. Het maakte me boos. Woest. Ik wilde hem slaan. Ik moest hem slaan. Hoe durfde hij dit te zeggen in het huis van mijn ouders. Hoeveel lef had hij wel niet?

‘’Toen je nog op de universiteit zat heb je iemand voor de trein zien springen.’’

Mijn moeder keek me met grote geschrokken ogen aan en bleef onbeweeglijk op de bank zitten. Ezra vond het geen pretje om dit te zeggen, dat kon ik zien. Maar ik voelde zoveel woede op dat moment dat ik naar hem toerende, hem bij zijn waarschijnlijk veel te dure leren jack vastpakte en schreeuwde: ‘’Zeg dat nooit meer! Nooit!’’ Waarom ik het precies deed bleef altijd een mysterie. Ik wist dat Katie het had gedeeld uit bezorgdheid, maar die Ezra, die fucking Ezra leek zo perfect in alles dat het me alleen maar confronteerde met het idee dat ik nooit de man zou kunnen zijn die ik wilde zijn. Dat was denk ik de reden dat ik hem met geweld vastpakte.

De reden dat ik wilde slaan.

En dat was ook de reden dat ik elke dag mijzelf in slaap dronk.

Omdat ik nooit de man kon worden die ik wilde zijn.

Vorige post Volgende post