7.18 Ik was geen slachtoffer. Ik was de dader van mijn eigen ongeluk.

Photo by Tessa Binder

Scroll this

De grijns was vervaagd terwijl de ochtendzon fel op mijn slapeloze gezicht scheen. De Mathildelaan was rustig. De wereld was rustig. Het was natuurlijk ook pas vroeg in de ochtend.

De alcohol was uitgewerkt en de slapeloosheid had ondertussen de overmacht genomen. In al die uren had ik mijzelf niet in de spiegel aangekeken maar ik voelde dat de slapeloosheid in mijn ogen was getrokken. Dat was denk ik ook de reden dat ze mij lieten gaan. Na mijn optreden in de cel viel ik stil. Doodstil. Het enige wat ik kon doen was zielloos voor mijzelf uitstaren. Waar ik normaal gesproken mogelijkheden had om te vluchten, om te gaan roken, om te verdwijnen in de oneindige stroom van Social Media posts zat ik ditmaal niet alleen fysiek vast, maar ook mentaal.

De dingen waar ik eindeloos van probeerde weg te rennen hadden mij eindelijk ingehaald. En laat me het je zeggen, het was geen mooi beeld. Het schroefje zat nog steeds los maar er was een leegte bijgekomen. Het kolkte door mijn buik en zoog me langzaam van binnen op.

Oh, wat had ik toch behoefte aan een drankje op dat moment. Een ijskoud flesje bier, een glas whisky op kamertemperatuur of een veel te dure Gin & Tonic. Het maakte op dat moment niet meer uit. Zo lang ik maar weer de mogelijkheid had om te vluchten. Dat was het enige dat ik op dat moment wilde doen.

Maar dit kon het leven toch niet zijn? Dit kon mijn leven niet zijn? De eindeloze vlucht van het verleden en verantwoordelijkheid. Wat zou het mij gaan brengen? Waar zou ik uiteindelijk eindigen? Alleen onder een viaduct, verpakt in een felgekleurde slaapzak hopende dat het einde van mijn bestaan zou naderen. Want zo voelde het. Dat was in mijn hoofd het pad dat ik aan het bewandelen was.

Maar het was moeilijk om er daadwerkelijk iets om te geven en in alle eerlijkheid, het was moeilijk om iets om mijzelf te geven. Maar goed, wie zou het anders doen? Want alle relaties in mijn leven begonnen het gewicht van tijdelijkheid te dragen. Als ik in de ogen keek van een potentiële geliefde, lachte in een vlaag van een bloeiende vriendschap of voor de verandering de wind in mijn rug voelde blazen kon ik alleen maar denken aan het einde daarvan.

Aan het moment dat ik het zou verneuken. De realisatie dat ik niet zo beschikbaar was als ik dacht en de naderende eenzaamheid die voorbestemd was om te arriveren.

Ik was geen slachtoffer.

Ik was de dader van mijn eigen ongeluk.

Ik was mijn eigen grootste vijand, de voet die me zou laten struikelen en de vuist die me met een klap knock-out wist te slaan.

Maar zoals altijd probeerde ik mijn ongeluk, en voornamelijk mijn schuld weg te rationaliseren. Het was makkelijker om aan te nemen dat ik maar enkel een slachtoffer was, een product van ongeluk die dit lot was toegeschreven en geen enkele keuze meer had. Het was makkelijk om te zeggen dat ik niemand meer nodig had. Ook al zei ik dat alleen maar omdat ik voor mijn gevoel niemand meer had.

Maar om toe te geven dat ik daadwerkelijk hulp nodig had beschouwde ik als een zwakte, als bewijs dat ik te incapabel was om het leven werkelijk te begrijpen.

Met een sigaret tussen mijn lippen begon ik van het politiebureau weg te lopen. Ik zuchtte en zonder een werkelijke bestemming dwaalde ik door het lege centrum van Eindhoven. Waar mijn fiets precies was, wist ik niet. Maar ook dat was een zorg voor later.

Uiteindelijk begon ik maar te lopen. Eerst begon ik in het centrum maar daar was weinig te zien. De sporadisch verloren feestganger met grote pupillen fietste langs, met spijt in hun ogen en hetzelfde gevoel van slapeloosheid. Ik kwam een zwerver tegen, maar ook hij lag verwikkeld in een slaapzak te dromen. Voor eventjes voelde ik me alleen op de wereld. Er waren mensen om me heen, maar interactie met hen leek niet mogelijk. Ik was enkel maar een toeschouwer. Een geest die dwaalde door de stad die hij ooit had liefgehad maar die nu zijn emotionele gevangenis was.

Een jongen stopte. Met een gebroken, hese stem die meer zei dan de woorden die hij uitsprak. Het was een stem die ik uit mijzelf al vaak genoeg had gehoord. Bewijs van te veel sigaretten, bier en te weinig slaap. Hij vroeg me om een sigaret. Ik keek hem aan en ook hij was slachtoffer van de grote pupillen. Zonder enige woorden te gebruiken gaf ik hem een sigaret. Ik stelde geen vragen en was blij dat ook hij geen vragen stelde. Het leek een onuitgesproken pact om in het ochtendgloren geen vragen aan elkaar te stellen want onbewust wisten we beiden dat we een nacht achter ons hadden waar we liever niet over spraken.

Zijn haar was verwilderd en er hingen grote rode kringen om zijn ogen. Het enige wat ik mijzelf afvroeg toen ik hem mijn aansteker gaf was of ook ik er zo bijliep. Hij nam zijn eerste hijs, liet een klein hoestje los en met een vluchtige ‘’Thanks man’’ verdween ook hij opnieuw in de chaos van de wereld.

Uiteindelijk vond ik mijzelf al dwalend op Strijp-S. In de verte zag ik het Evoluon en besloot dat dat mijn bestemming zou zijn. Na een wandeling van 15 minuten werd het mij opeens duidelijk waarom ik naar het Evoluon wilde. Want terwijl ik over de Noord-Brabantlaan liep realiseerde ik me precies waar ik was.

Het voelde als de plek waar het begin van het einde was begonnen en ik begon direct aan Damian te denken. Ik ging zitten op de plek waar hij was verongelukt en de herinneringen van hem kwamen als een vloedgolf terug. Hoe ik hem had ontmoet, hoe onze vriendschap op begon te bloeien, de vele gesprekken die ik met hem had gehad over de vrouwen in mijn leven. Over Mia. Over Katie. Over Kyra. Verdomme. Damian. Waarom moest je mij alleen laten?

Tranen begonnen zich te verzamelen in mijn ogen en het was de eerste keer in een lange tijd dat ik me echt weer menselijk voelde. Ik was niet alleen verdrietig, maar ook boos.

‘’Verdomme, Damian.’’ Begon ik te mompelen. ‘’Verdomme, jongen. Waarom? Waarom moest je zo nodig verongelukken!?’’ Waarom!?’’ Met elk woord wat ik uitsprak groeide het volume in mijn stem. ‘’Snap je niet hoeveel pijn je hebt achtergelaten!?’’ Ik begon op te staan. ‘’Snap je dat niet!’’ Fuck jou, hè. Fuck jou en heel jouw bestaan!’’ Ondertussen was ik aan het schreeuwen en de boom die recht voor me stond begon Damian te representeren. Het werd mijn doelwit van alle opgepropte woede en onbegrip. Niet dat ik in de boom Damian zag, maar het was het enigste dat ik op dat moment had om Damian te representeren.

Ik begon tegen de boom te trappen.

‘’Ik wou dat ik je nooit had ontmoet, eikel! Wist ik maar van tevoren hoe erg je mijn leven zou verneuken! Ik wou dat je nooit had bestaan!’’ Er ontstond voor eventjes een pauze en ik nam een stap naar achter. ‘’Weet je, Damian. Als ik nu de keuze had om al jouw herinneringen uit mijn hoofd te verwijderen zou ik dat doen. Ik zou er niet eens over twijfelen. Diegene die me het zou uitleggen zou ik niet eens uit laten praten, zonder pardon en spijt zou ik op de knop drukken, jongen. Zo erg haat ik je op dit moment.’’

Maar terwijl ik de woorden riep wist ik dat ik er niets van meende. Maar het was makkelijker om op dat moment Damian’s dood de schuld van alles te geven dan toe te geven dat ik hem miste, dat ik wilde dat hij er nog steeds was, dat ik hem op dat moment juist nodig had. Met tranen in mijn ogen bleef ik schreeuwen terwijl ik de boom ondertussen aan het mishandelen was.

Ik had hem nodig. Meer dan dat ik alcohol nodig had.

Na een poosje had ik er genoeg van en realiseerde ik me dat ik vermoeid was. Ik gaf de boom twee zachte klapjes en bedankte hem voor zijn functie als uitlaatklep. Ik zocht een bankje in de buurt en besloot om er mijn slaapplek van te maken. Niets kon slapen in de buitenlucht verslaan tenslotte.

Vorige post Volgende post