7.19 Er hangt veel verdriet om je heen. Erg veel verdriet.

Photo by Troy Freyee

Scroll this

In de verte klonk een stem terwijl ik ritmisch een getik tegen mijn schouder aanvoelde. Ik opende mijn ogen, maar de plotseling felheid van de zon verblinde mij. ‘’Hey, kan je opschuiven?’’ hoorde ik een vrouwelijke stem zeggen. Maar ik was nog te gedesoriënteerd om te realiseren waar ik was. Verward wreef ik door mijn ogen en keek naar de persoon die tegen mij aan het praten was, maar door de felheid van de zon zag ik alleen maar een schim.

‘’Wat?’’ zuchtte ik uit.

‘’Opschuiven.’’ Klonk er ditmaal met geïrriteerde toon. ‘’Ik wil zitten.’’

Mijn zicht kwam langzaam terug en zonder de persoon aan te kijken ging ik rechtop zitten en sloot mijn ogen weer. Het was niet de eerste keer in mijn leven dat ik op een willekeurig bankje wakker werd. De ervaring had mij geleerd om pas weg te gaan wanneer ik mijn nachtrust heb gehad. Mijn hoofd leunde ik op mijn gebalde vuist en verdween langzaam weer in het vredige dromenland totdat de stem weer opnieuw klonk.

‘’Heftige avond gehad.’’

Ik knikte.

‘’Dat moet wel als je op een bankje in slaap valt.’’

‘’Je moest eens weten.’’

Er viel een stilte en ik ging ervan uit dat ik weer terug in slaap kon vallen, maar de persoon bleef praten, bleef vragen stellen, bleef zich bemoeien met mij. Na een poosje reageerde ik niet meer, totdat ze een vraag stelde die me in een vlaag wakker maakte.

‘’Wie is Damian?’’

Geschrokken opende ik mijn ogen en keek haar voor de eerste keer aan. Het was geen meisje meer maar een ware vrouw. Ze was ergens begin dertig en onverwachts mooi. Haar getinte huid paste perfect bij haar diepzwarte haarkleur en haar ogen, verdomme, haar zuivere diep kastanjebruine ogen moesten iets van buiten deze wereld zijn.

‘’Wat zei je?’’

‘’Wie is Damian?’’

‘’Oh.’’ Waarna ik een stilte liet vallen, onwetend wat ik hierop moest zeggen. ‘’Iemand uit een ver verleden.’’

Ze knikte. Leek meer te weten dan ze wilde vertellen.

‘’Waarom?’’

‘’Je bleef zijn naam herhalen in jouw slaap.’’

‘’Ah, schijnbaar doe ik dat wel eens.’’

Ze lachte en zei: ‘’Het is schattig.’’

Ondertussen realiseerde ik me steeds meer waar ik was en de voorgaande avond kwam ook met meer details terug. Ik realiseerde me dat ik bij een bushalte in slaap was gevallen. Dat verklaarde haar aanwezigheid. Ik keek achterom en besefte me dat ik nog steeds bij de plek van het ongeluk was, wat ditmaal een naar gevoel opriep.

Ik zuchtte, begon na te denken wat mijn plan de campagne zou zijn, maar de vermoeidheid gepaard met de kater hielden al mijn ideeën tegen. Er reed een bus langs, maar het meisje, de vrouw, de stoorzender of hoe ik haar ook moest noemen, bleef zitten. Nog een kwam langs, maar ze bleef waar ze was. Het begon mij langzaam te irriteren, want met elk geluid wat ze produceerde vreesde ik een nieuwe sociale interactie waar ik die dag geen kracht voor had.

Tot ze me plotseling begon te observeren.

‘”Wat?’’ klonk er vanuit mijn kant met een geïrriteerde toon.

Ze twijfelde eventjes voordat ze ging spreken maar besloot het uiteindelijk toch te doen.

‘’Gaat alles wel goed met je?’’

Het was de manier waarop ze het zei die me confronteerde. Een zorgelijke, menselijke toon die me volledig van mijn aporpos wist te krijgen. Deze bijna moederlijke bezorgdheid, de warmte in haar stem. Wie was zij? Wat wilde ze van mij? Kon ze mij gewoon niet met rust laten? Nee. Alles ging niet goed met me, maar dat was niet haar probleem. Ook niet het probleem van de wereld, enkel de mijne en ik had het onder controle.

‘’Waar ga je naartoe?’’ vroeg ik maar in de hoop dat ze haar vraag zou vergeten.

‘’Werk.’’ Zei ze terwijl ze me nog steeds aan het observeren was.

‘’Wat doe je?’’

‘’Ik werk bij een verzekeringsmaatschappij.’’

‘’Jezus, dat klinkt kut.’’

Ze haalde haar schouder op. ‘’Zolang het maar brood op de plank brengt toch?’’

‘’I guess so.’’

Ondertussen kwam er een bus langs.

‘’Weet jij waar deze bus naar toe gaat?’’

‘’Centrum.’’

Ik stond op. Keek haar aan en zei: ‘’Nou, het was me een waar genoegen, vreemdeling.’’ Terwijl ik hoopte dat ik van haar af zou zijn, stond ze plotseling ook op. Met een zucht besloot ik toch maar om de bus te nemen maar in de bus realiseerde ik me dat ik mijn portemonnee kwijt was. Waarschijnlijk gesloten, maar weinig waardevol zat er niet in. Ik probeerde met de buschauffeur te onderhandelen maar, het begon er niet op te lijken dat ik met hem mee kon totdat haar stem opnieuw achter me klonk.

‘’Ik betaal wel voor hem.’’

Verbaasd keek ik haar aan. ‘’Dat is buitengewoon gul van je.’’ En produceerde een klein gemaakt lachje.

Ze gaf me het kaartje waarna ik maar ging zitten. Opnieuw begon ik met mijn hoofd op een gebalde vuist te leunen totdat ze naast me ging zitten. Ditmaal kon ik de irritatie niet meer inhouden.

‘’Kan je me gewoon met rust laten?’’

Ze knikte.

‘’Alleen als je me vertelt of alles goed met je gaat.’’

‘’Jezus. Waarom ben je zo geobsedeerd met me!?’’ schreeuwde ik in de bus waardoor de andere passagiers begonnen te kijken.

‘’Er hangt veel verdriet om je heen. Erg veel verdriet. Zelfs in je ogen zie ik het verdriet terug.’’

‘’Dat is niet jouw probleem.’’

‘’Waarom niet? Zijn we als mens zijnde niet verplicht om voor elkaar te zorgen?’’

‘’Wie zegt dat ik wil dat er iemand voor mij zorgt?’’

‘’Niemand. Waarschijnlijk ben je zo’n typische man die niet wil toegeven dat hij zorg nodig heeft.’’

‘’Ja, kijk naar mij. Het wereldvoorbeeld van het man zijnde.’’ Schreeuwde ik sarcastisch uit.

‘’Je stinkt.’’ Gaf ze plotseling aan.

‘’Dat heb ik in de afgelopen 24 uur al vaker gehoord.’’

‘’Nee, nee. Je stinkt naar urine. Heb je in jouw broek geplast ofzo?’’

‘’Dat zou er nog eens bij moeten komen. Nee. Ik ben in mijn eigen plas gevallen.’’

Verward keek ze mij aan maar besloot er niet verder op in te gaan. Ondertussen stopte de bus en ze stond op.

‘’Geef me jouw mobiel.’’

‘’Wat?’’

Snel. Geef me jouw mobiel.’’

Ik gaf me haar mobiel en ze typte iets. Toen ze hem teruggaf lachte ze en zei: ‘’Kom vanavond bij me eten. 19:00, het adres staat in jouw mobiel. Kijk maar of je komt.’’

‘’Hoezo nodig je me ineens uit om met je te eten?’’

‘’Zoals ik al zei.’’ Begon ze toen ze wegliep. ‘’Je hebt verdriet om je heen hangen en of je het wil of niet, je kan iemand die voor je kookt wel gebruiken.’’ De deuren gingen open en na de eerste stap die ze naar buiten zette draaide ze om en terwijl de deuren begonnen te sluiten zei ze nog snel: ‘’Mijn naam is Layana.’’

En voordat ik iets terug kon zeggen waren de deuren gesloten en reden we verder.

Vorige post Volgende post