1.18 Wanneer je het leven bij de ballen pakt

Photo by Atisha Paulson.

Scroll this

Ik had een plan.

Katie had ik na een anderhalfuur durend telefoon gesprek weten te overtuigen om mij te zien. Ik had het al helemaal uitgestippeld. Na mijn colleges zou ik naar toe haar gaan met een fles rode wijn. Ik zou voor haar lasagne gaan maken en we zouden het uit gaan praten. En als ik dan in dat glasheldere tipsy moment zou zitten, zou ik haar vertellen hoe ik me over haar voelde.

Dat de hele ruzie niet over Giovanni ging, maar over het feit dat ze met de verkeerde jongen was.

Eindelijk durfde ik het leven bij de ballen pakken en controle op eisen. Op dat moment was ik er klaar mee om alle bullshit van het leven als een brave hoer maar door te slikken.

Ik was eindelijk klaar om te vechten voor wat ik wilde.

Met een sigaret tussen mijn lippen, ijsbeerde ik als een bezetene over het perron. Mompelend oefende ik de woorden die ik haar zou gaan vertellen. De woorden die alles weer goed zouden maken.

De woorden die de ketens van mijn eenzaamheid zouden losmaken.

Het was rustig op het perron maar toch leek het alsof alle ogen op mij gericht waren, alsof iedereen meekeek hoe ik mijn lot onder ogen ging zien.

‘’Katie..’’ Mompelde ik terwijl ik een hijs nam. ‘’Ik moet je eerlijk bekennen dat mijn haat voor Giovanni niet de reden was dat wij ruzie kregen. ’’

Ik beeldde me in dat ze zou vragen: ‘’Wat was het dan wel, Bob?’’

‘’Jij was het.’’

In mijn hoofd zou ze me dan verward aankijken, wachtend totdat ik mezelf verder zou verklaren.

‘’Ik heb zo fucking veel gevoelens voor je, dat ik zelf niet eens begrijp waar dit allemaal vandaan komt. Het is alsof je in mijn hoofd bent gekropen, een huisje hebt gebouwd en besloten dat je er nooit meer weg wil gaan. Je bent als een fucking geest voor me, want telkens als je niet in het zicht bent, haunt je gezicht me nog steeds. Het enige wat ik dan kan, is aan je denken.’’

Ik stond stil op het perron en nam nog een hijs.

‘’Nee, fuck. Dit is veelste cheesy.’’ Mompelde ik.

‘’Valt wel mee, toch?’’ klonk een vrouwelijke stem plotseling achter me. Geschrokken keek ik op en zag een meisje dat me half lachend aankeek. Ik liep naar haar toe terwijl ik de sigarettendamp uit mijn neus ademde.

‘’Oowh..’’ Zei ik. ‘’Ja, sorry. Ik ben met een hopeloze liefdesverklaring bezig.’’

‘’Ja, zoiets dacht ik al. Het klonk best lief.’’

Ik haalde mijn schouders op.

‘’Sorry dat ik stond mee te luisteren, trouwens.’’

‘’I can’t blame you. Volgens mij luisterde iedereen op het perron wel mee.’’

Het meisje keek rond.

‘’Ja, wij alle drie.’’ Zei ze al knikkend met een lach. Ondertussen kwam er een trein bij het perron aan. Het meisje nam een paar stappen naar voren en keek om. ‘’Maar je gaat zo een confrontatie tegemoet?’’

Ik knikte terwijl de treindeuren opende.

‘’Ik hoop dat je haar krijgt.’’ Zei ze opnieuw met een enthousiaste en bemoedigende lach terwijl ze instapte. En voordat ik het wist, reed de trein samen met het meisje weg. Uit zenuwen stak ik nog een sigaret op terwijl de trein en het meisje langzaam uit zicht verdwenen.

Ik kon het niet helpen maar toch begon ik mezelf af te vragen wat deze ontmoeting betekende. Was het een sein vanuit het universum dat ik de goede keuze had gemaakt? Of was het juist een waarschuwing dat ik naar het verkeerde meisje ging? Of was het gewoon puur toeval?

Terwijl ik weer een hijs nam besloot ik het te negeren. Het zou me alleen maar afleiden van mijn doel. Van Katie. In mijn ooghoek zag ik de intercity die mijn sprinter altijd voorging aankomen. Met een hoog tempo raasde de trein langs mij af en nog geen twee seconden later klonk er een luidde knal. Een paar spetters belandde op mijn gezicht en de stilte van het perron ging verloren door de immens piepende remmen van de trein. Mijn ogen werden groot en mijn ademhaling kreeg een lichte trilling.

Nee, de trein maakte gewoon een extra stop, er was iets met de remmen ofzo. Ik wist het zeker. De sigaret stopte ik terug tussen mijn lippen en ik keek nogmaals naar de trein. Het viel me toen pas op dat er op de blauw gele trein, rode puntjes zaten.

Ik keek naar de grond en weer terug naar de trein.

Nee.

De rode waas vormden zich langzaam tot bloedvlekken die de hele voorkant van de trein bedekte. Ik keek terug naar de grond.

Nee.

Voor mijn voet lagen rode spetters. Met elke stap die ik naar de trein werden de spetters groter.

Nee.

Hoe dichterbij ik kwam, hoe meer ik besefte wat er gebeurd was. De kleine rode plasjes veranderde langzaam in zeeën van bloed. Hier en daar lag een stuk vlees. Mensenvlees.

Ik slikte.

Fuck.

Uit de trein, die midden op het spoort stilstond, kwam personeel gelopen. Ze hadden allemaal neon gele vestjes aan en even dacht ik dat het gewoon een pretpark attractie was. Een conductrice kwam met een bleek gezicht naar me toegelopen en begon aan mijn arm trekken.

‘’We moeten iedereen van het perron afsturen.’’

‘’Wat.. wat is er gebeurd dan?’’ Vroeg ik in de hoop dat ze niet zou bevestigen wat ik dacht.

Met een formeel maar licht trillende stem antwoordde ze: ‘’Er is een aanrijding met een persoon geweest.’’

Ik keek de vrouw nog een keer aan. Haar ogen gaven weg dat ze meer had gezien dan ze wilde toegeven. Het leek alsof zij ook een beetje was gestorven na deze gebeurtenis. De vrouw kwam een stapje dichterbij en gaf me een zwak zetje in de goede richting maar om de een of andere reden kon ik niet zomaar weg lopen. Een kleine trilling voltrok zich door mijn handen en achter de vrouw zag ik twee personen een wit doek over een hoopje vlees leggen. Een hoopje vlees dat vroeger een mens was geweest.

‘’Meneer, kunt u alstublieft van het perron afgaan?’’ Dit keer gaf haar stem haar weg die ditmaal gevuld was met haast en rauwe emoties.

Zonder überhaupt er maar even aan gedacht te hebben, draaide ik mijn lichaam om en liep van het perron af. Op dat moment voelde lopen, niet meer als lopen. Ik was aan het zweven terwijl mijn aanwezigheid op een andere plek zat. Alles leek zo surrealistisch. In mijn hoofd bleef ik mezelf constant wijs maken dat het allemaal maar een donkere, verknipte droom was en dat ik elk moment wakker kon schrikken in mijn eigen, warme bed.

Maar dat gebeurde niet.

Toen ik eenmaal van het perron af was, wreef ik met mijn handen over mijn gezicht. Mijn rechterhand kwam terug met een rode bloederige streep. Ik begon te trillen en het bloed in mijn gezicht trok zich haastig weg. Ergens smeekte ik dat het mijn eigen bloed maar tegelijkertijd wist ik dat het niet zo was. Mijn maag begon zich tegen mij te keren en ik begon te braken in het dichtstbijzijnde bosje.

De momenten die daarop volgde waren wazig. Na een tijd bij de struik te hebben gezeten begon ik te lopen, te roken zonder een spoor van de gedachten die mij normaal plaagden. Ik wist niet meer waar ik was, mijn ogen waren opgedroogd omdat ik te bang was dat ik terug op perron zou zijn als ik zou knipperen.

Ik wist niet meer wat ik moest doen.

Moest ik helpen?

Moest ik huilen?

Moest ik wegrennen?

Moest ik het allemaal vergeten?

Of moest ik toch nog naar Katie gaan?

Vorige post  Deel 2

3 Comments

Submit a comment

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.