De volgende ochtend werd ik wakker. Er lag een klein briefje op het kussen van Katie met het bericht dat ze naar de bibliotheek was gegaan. Ook zij zat in haar eigen wereld, tussen de dood van Damian, mijn afstandelijke gedrag en de te snelle nadering van haar scriptie. Het maakte haar gestrest.
Op sommige momenten zag ik aan haar dat ze niet meer wist hoe ze alles onder controle kon houden. Een gevoel wat ik herkende maar tevens een gevoel waar ik geen antwoord op had. Ik stond op, zette de douche aan, liep naar de beneden toe en pakte een koud flesje Jupiler. Onderweg terug naar boven trok ik mijn onderbroek uit en opende het bierflesje met mijn aansteker. Ik liet het warme water over mijn uitgeputte lichaam stromen terwijl het koude bier door mijn keel gleed. Doelloos staarde ik voor mij uit.
Ik wist dat ik te veel dronk.
Ik wist dat ik niet om half 11 ’s ochtends moest gaan drinken.
Maar ik zag geen andere manier.
Het deed pijn om wakker te zijn.
Om te ademen.
Om mijzelf in de spiegel aan te kijken.
En door de alcohol verdween die pijn een klein beetje.
Het was een probleem, maar er waren grotere problemen waar ik mijn aandacht op moest vestigen. Katie bijvoorbeeld, de depressie die door mijn hoofd spookte en fuck, mijn toekomst.
Het biertje had ik binnen twee minuten op en dat was mijn signaal om uit de douche te stappen. Ik pakte de handdoek, veegde de damp van de spiegel af en keek mijzelf aan. Mijn ogen staarde mijzelf apathisch en afstandelijk aan, er zat een bepaalde verveeldheid in die ik niet helemaal kon plaatsen. Die verveeldheid werd gearceerd door een stel diepblauwe wallen en mijn te lange verwilderde blonde haar, dat hoognodig aandacht van een kapper nodig had.
Ik probeerde mijzelf zo lang mogelijk aan te kijken. Alles van mezelf op te nemen. Hoe ik eruitzag en hoe ik keek. Ik probeerde dieper te kijken. Ik probeerde in mijn ziel te kijken, maar dat lukte niet. Uiteindelijk irriteerde ik me aan mijn eigen gezicht en liep de badkamer uit. Ik kleedde mijzelf aan, stak buiten een sigaret op en realiseerde me dat ik een brief voor Katie had geschreven.
De inhoud was mij helemaal ontschoten.
En ergens vreesde ik voor de woorden die ik had geschreven.
Ik staarde opnieuw doelloos voor mijzelf uit. Het was een vreemd gevoel, ik dacht nergens aan, ik voelde niets. Het leek alsof ik een stukje van mijn menselijkheid aan het verliezen was. Mijn dagen begonnen steeds meer op elkaar te lijken, ik stond op, douchte, ging roken en begon dan met drinken totdat de zon onderging. Behalve op vrijdag en zaterdag, want dan moest ik werken. Maar ook daar bleef de gevoelloosheid zich aanhouden.
Alles was grijs.
Mijn gevoel, de bladeren, de mensen, het bier en de toekomst, de auto’s, de tv, de vogels die met vreugde over mij heen vlogen, de spelende kinderen op straat, de zon en de muziek.
Alles was grijs.
Na de sigaret besloot ik om mijn telefoon op te laden. De afgelopen dagen zag ik de noodzaak van bereikbaarheid ook niet meer in. De eerste dagen wachtte ik op berichten van andere mensen. Ideeën om iets te doen, vragen of simpel een conversatie maar niets kwam binnen. Ik liep naar binnen, pakte een nieuw biertje uit de koelkast en legde mijn telefoon aan de lader. Met het biertje in mijn hand staarde ik vijf minuten lang naar mijn telefoon totdat het logo van Apple tevoorschijn kwam.
Met enige hoop en licht enthousiasme opende ik mijn telefoon en zag dat ik een appje had.
Ik had een appje.
Ik had aandacht.
Iemand dacht aan mij.
Ooh, Bobje. Bobje toch. Je bent gewild, iemand wil jouw aandacht, jouw woorden en jouw visie. Open het Bob. Laat diegene niet langer wachten! Open het! OPEN HET!
Ik opende Whatsapp en zag dat Kyra had geappt.
[9:30] ‘’Hey Bob. Wil je vanmiddag langskomen?’’
Ik lachte en reageerde zo snel als mijn vingers toelieten. Maar in deze gretigheid herkende ik mijzelf ergens ook niet meer. Ik werd nooit enthousiast over appjes. Ik was überhaupt nooit echt een enthousiaste jongen geweest, niet sinds mijn jeugd. Maar toch reageerde ik vol ijver.
[11:57] ‘’Hey Kyra, ik kom er direct aan!’’
Terwijl ik het bericht verstuurde rende ik naar mijn schoenen, deed ze in alle haast aan en liet mijn half opgedronken biertje achter op het aanrecht.
Ik keek om naar het flesje bier.
Het stond daar eenzaam.
De condensatie omarmde het glas en een druppel gleed langzaam naar beneden.
Alsof het bier aan het huilen was.
Maar ik moest gaan.
Iemand wilde mijn aandacht.
Ik had een doel voor de dag en daar kon het bier geen deel van uitmaken.