6.25 Het leven was soms een aaneenschakeling van kutte oplossingen op kutte situaties

Photo by Seb Xavier

Scroll this

Het leek zo makkelijk. Stoppen. Het enige wat ik hoefde te doen was stoppen met alcohol in mijn lichaam te gooien. Het leek zo simpel. Naar de huisarts gaan en zeggen: ‘’Hey. Ik ben Bob en ik heb hulp nodig.’’ Zo simpel. Maar toch hield iets in mij me tegen. Om de een of andere reden kon ik de beloofde stap niet zetten. Het feit dat de relatie met Katie aan een zijden draadje hing leek mij te motiveren, maar aan de andere kant bleek het niet genoeg motivatie te zijn om daadwerkelijk hulp te zoeken.

Het spijt me Katie.

Maar het idee dat iemand in mijn hoofd ging speuren naar mogelijke mankementen zat niet lekker. Ik wilde het zelf oplossen. Ik moest het zelf oplossen. Je zal mij waarschijnlijk eigenwijs noemen, maar je moest mij hierin vertrouwen.

Nog een klein beetje vertrouwen, dat is alles wat ik nodig heb. Dan kom ik terug. Dan kunnen wij onze happily ever after gaan beginnen. Ik geloofde er heilig in. Dit waren onze turbulente tijden, voornamelijk mijn turbulente tijd, maar als ik mijzelf hier doorheen wist te slepen, dan zou het goddelijk geluk ons zegenen. Het moest. Na alles. Moest het. Waar zou ik het anders allemaal voor doen?

De volgende ochtend werd ik wakker. Katie was al naar de bibliotheek voor haar scriptie. Op mijn mobiel keek ik hoe laat het was. Gelukkig was het pas het begin van de middag, ik had nog een groot deel van de dag. Wat ik met mijn dag ging doen wist ik niet, maar ik had vandaag tenminste tijd om te verspillen.

Met een lichte hoofdpijn en een vieze smaak in mijn mond stond ik op. Het koffiezetapparaat zette ik aan en ik opende de koelkast in de hoop dat wij nog wat ontbijt in huis hadden. Maar het eerste was ik zag, was geen eten. Nee. Er stond een klein leger van koude flesjes bier in de koelkast. De glazen flesjes waren beslagen wat verraadde dat ze goed gekoeld waren. Ik twijfelde. Ik deed de koelkast dicht. Pakte mijn koffie en staarde naar de koelkast.

Wat kon een biertje in de ochtend voor kwaad? Eentje. Dat was geen probleem toch? Wanneer Katie thuis zou komen zou ik niet onder invloed zijn en een paar goede slokken bier zouden mij wakker maken. Ik had toch niets te doen vandaag. Wat voor kwaad kon het? Eentje. Dat zou alles zijn wat ik die dag zou drinken. Eentje. Om weer even te voelen. Om de tijd wat sneller te laten gaan. Om even te vergeten. Dat was rationeel, toch? Het bier moest tenminste gedronken worden. Ik had er al voor betaald, of had Katie deze gekocht? Ik wist het niet meer.

Ik wist dat ik het niet moest doen. Maar ik kon mijn ogen niet van de koelkast afhouden. Deze ochtend voelde ik mij al bijzonder erg afgekapt. Mijn gevoel, mijn emoties waren deze ochtend volledig weg en dat stoorde mij. Ik wilde voelen. Ik wilde sensatie. Ik wilde weer even levend zijn. En dat zou dat ene biertje voor mij kunnen doen.

Katie zei dat ik problemen had met alcohol. Misschien had ze gelijk. Maar ik had ook grotere problemen. Mijn hoofd bijvoorbeeld. De enige reden dat ik dronk was om even te ontsnappen aan de nachtmerries, aan mijn eigen sombere gedachtes en de gevoelloosheid. De alcohol was maar een ongezonde oplossing voor een veel ongezonder probleem.

Dat was mijn argumentatie. Ik loste iets kuts op met iets minder kuts. Althans, het voelde minder kut. Dat was mijn leven op dat moment. Slechte oplossingen op slechte situaties die vervolgens weer slechte situaties creëerde. Het leek een aaneenschakeling van onnodige drama en verkeerde keuzes die zo door zouden gaan tot ik uiteindelijk mijn ogen voor eeuwig zou sluiten.

Uiteindelijk was ik te zwak, pakte een flesje bier en dronk deze vrij snel op. Alleen gaf de alcohol mij niet de bevrijding die ik zocht. Ik voelde me er niet slechter door, ik voelde wel iets. De emotieloze staat waar ik in verkeerde werd al snel verplaatst door een vlaag van self loathing en schuldgevoel. Ik kon de belofte aan Katie niet eens waarmaken. Als haar ogen eventjes van mij afstonden deed ik direct de dingen die ik niet moest doen.

Zij was mijn kompas, maar zij moest ook haar eigen kompas zijn.

Na de koffie ging ik naar de badkamer. Ik moest douchen. Ik voelde me vies. Uit mijn poriën kwamen de restanten alcohol van de dag ervoor en mijn adem proefde als een kroeg na sluitingstijd. Plakkerig, muf en vol met oud stinkend bier. Ik zette de douche aan, dronk de koffie snel op maar voordat ik de douche instapte keek ik in de spiegel.

Ik keek mijzelf aan. Het was al een poosje geleden dat dat me überhaupt lukte. Dit was progressie. Ik ging vooruit. Mijn ogen maakte contact met mijn spiegelbeeld en het gevoel van progressie ebde weg. De zelfhaat. De goede oude zelfhaat kwam naar boven.

‘’Eikel.’’ Begon ik tegen mijzelf. ‘’Jij stuk stront.’’

Het was vreemd. Ik nam een pauze om mijn eigen reactie te peilen. ‘’Waar denk je nou allemaal mee bezig te zijn? Je bent niets, Bob. Jouw leven gaat nergens naar toe. Het enige goede in het leven ben je aan het verneuken.’’ De toon in mijn stem werd met elk woord agressiever. ‘’Je denkt dat je nu het recht hebt om niets uit te voeren, hè? Je gebruikt alles wat er is gebeurd als een excuus, jij zielig stuk stront. Dagen zit je in iemand anders haar huis, haar eten op te eten, haar drinken op te drinken en dan durf je ook nog eisen te stellen. Ze vraagt je één ding, één ding.’’

In mijn eigen ogen zag ik de opgepropte woede naar boven komen. Ik was kwaad. Ik was in een verbaal gevecht met mijzelf. Dingen kwamen uit mijn mond die ik al een lange tijd geleden had moeten uitspreken, het waren gedachtes die ik vermeed, waar ik mijzelf voor verstopte. Misschien was dat de reden dat ik de nachtmerries had. Simpelweg omdat ik die gedachtes zo erg onderdrukte dat het de enige manier was om ze te uiten.

‘’Je belooft dat je hulp zoekt, maar het eerste wat je de volgende dag doet is het tegenovergestelde. Kijk naar jouw leven. Wie maakt daar nou nog deel van uit? Je hebt jouw ouders al maanden niet gezien, voor hen had je net zo goed dood kunnen zijn. Kyra gaat weg en Katie, die is in haar hoofd jouw spullen al aan het pakken. Verder is er niemand die om jou geeft. Je voelt jouzelf er zielig door. Je verdrinkt in zelfmedelijden maar laten we eerlijk zijn. Moeite doe je er ook niet echt voor, hè.’’

Met vlakke handen leunde ik op de wastafel dichter naar de spiegel toe.

‘’Jouw grootste angst is om alleen te zijn, maar je doet ook zo erg je best om iedereen die maar iets om jou geeft weg te duwen. Zie je de ironie, klootzak!? De fucking ironie!’’

Uiteindelijk sloeg ik met een vuist op de wastafel, waarop een trilling door het meubel vloog. Ik verloste mijzelf van mijn eigen mentale moordlustige blik, zuchtte en liet een traan over mijn wang glijden.

Dat was alles wat ik kon doen.

Een traan voor de verknipte worsteling.

Een traan voor de eenzaamheid die om de hoek stond te wachten.

Een traan voor de hopeloosheid, voor Damian, voor diegene die zichzelf voor mijn ogen doodde.

De druppel gleed van mijn kin af, recht in het putje van de wasbak en verdween. De traan van de vraag hoe ik verder moest gaan, of ik verder moest gaan, was net zoals vele dingen in het leven, weg voordat ik het wist.

Vorige post Volgende post