7.12 Vamos muchacho

Photo by Casie Wendel

Scroll this

Ezra schrok van mijn plotselinge woede. Mijn moeder ook. Ik ook. Het was pas toen ik de schrik in Ezra´s ogen zag en de inhoudende adem van mijn moeders adem dat ik me realiseerde wat ik aan het doen was. De grijns was verdwenen en ook ik keek met schrik uit mijn ogen terwijl ik Ezra losliet. Direct verontschuldigde ik me, ik wist niet wat er met mij gebeurde. Dat zei ik ook. ’’So…sorry Ezra. Ik weet niet wat er zojuist gebeurde. Sorry.’’

Oh, maar Ezra was natuurlijk een goede jongen. Hij legde zijn hand op mijn schouders, gaf me een vertrouwde blik en zei de woorden: ‘’Het is oké, Bob. Ik snap het.’’ Ditmaal was ik stil. Stilte hing in zijn algemeenheid door de kamer. Met een pijnlijke blik keek ik naar mijn moeder, haar ogen waren emotioneel en ze zocht naar de juiste reactie, maar schijnbaar kon ze die niet vinden. Daar waren wij met zijn drieën, verwikkeld in de ondraagbare stilte. Voor eventjes leek ik weer de oude. Niet de oude ik voor alle gebeurtenissen, voor het vertrek van Katie, voor Damian’s overlijden en voor de zelfmoord, maar juist de persoon daartussenin. De gast die dronk uit misère, opzoek was naar eeuwige verdoving en verdronk in zelfmedelijden. Ik haatte die gast. Verachtte hem. Zwak stuk tuig dat het was.

Voordat ik het zelf doorhad gaf Ezra mij een omhelzing. Op dat moment ging ik maar met de stroming mee, want ergens voelde het toch beter dan ik wilde toegeven. Hij plaatste zijn hand op mijn achterhoofd, klapte twee keer en in het midden van de stilte besloot hij hem te breken. ‘’Bob.’’ Begon hij. ‘’Wanneer is de laatste keer dat je hebt gedoucht?’’

‘’Welke dag is het vandaag?’’

Hij verloste zichzelf van de omhelzing en keek mij aan.

‘’Zaterdag.’’

Ik knikte, deed net alsof ik in mijn herinneringen begon te graven, maar ik wist dat het langer geleden was dan ik kon toegeven. ‘’Zaterdag.’’ Herhaalde ik, nog steeds knikkend. Liet bewust een pauze vallen voor de anticipatie, bleef ‘’Zaterdag.’’ Herhalen. Waarna ik begon te lachen. ‘’Ezra. Uit de grond van mijn hart. Ik heb werkelijk geen flauw idee.’’

Hij knikte naar de hal. ‘’Ga jezelf opfrissen, verwijder die verdomde verrotte geur, scheer jouzelf en dan gaan we naar de kroeg.’’

Wat precies zijn motivatie was om mij te helpen en mee te nemen was alsnog een raadsel. Ezra was mij niets verschuldigd. We waren geen vrienden. Sterker nog. We waren tegenovergestelde mensen. Ik, bitter, kinderachtig en opzoek naar sensatie, terwijl hij juist rustig, volwassen en vredelievend was. Maar die avond wilde ik er verder niet over na te denken. De kroeg. De fucking kroeg klonk hemels op dat moment. Geen eenzame avonden meer met overleden artiesten maar met springlevende mensen. Zielen om mij heen. Oh, wat had ik er zin in. Ik was dorstig naar sensatie, naar mensen, naar het idee dat er iets om mij heen gebeurde. Alles kon gebeuren. Een gevecht, een avond in de cel, misschien zou ik de liefde van mijn leven ontmoeten of juist de grootste fout van mijn bestaan. Oh, wat was ik enthousiast, want de avond lag aan mijn voeten en het enige wat ik hoefde doen was het simpelweg invullen.

Ik rook aan mijzelf, concludeerde dat het niet zo erg was, dus pakte direct mijn jas. ‘’Vamos, muchacho.’’ Hij probeerde me nog kort te overtuigen om mijzelf op te frissen. Misschien stonk ik een beetje, maar tegelijkertijd rook ik ook naar een lust voor het leven. Het was ook een avond waarin elke minuut telde. Er was geen tijd voor onnodige hygiëne of dagelijkse bullshit.

Ja. Dit zou het zijn. Een deel van mijn wedergeboorte. Ik zag het al voor me. Proefde het ergens al. Oh. De fietstocht ging sneller dan gehoopt. Ik hoefde maar twee keer te knipperen en daar zat ik. Ezra aan mijn rechterzijde aan een eikenhouten bar. Het voelde alsof ik weer thuis was gekomen. Gretig dronk ik het biertje wat voor mij stond en zodra die op was, kwam er een tweede. Ik was terug. Het enthousiasme klopte met mijn hart mee en werd alleen maar groter naarmate er meer bier door mij heen ging. Ezra was het enige wat mij tegenhield. Hij probeerde ons gesprek telkens naar iets serieus te brengen. Vroeg hoe het met mij ging. ‘’Fucking geweldig momenteel.’’ Zou ik met een grijns beantwoorden en het mooiste aan alles was dat het geen leugen was. Hij vroeg me of ik nog wel eens aan Katie dacht. Daar gaf ik geen antwoord op. Hij begon over Damian, of ik nog met zijn verlies worstelde. Als straf dat hij het opbracht bestelde ik 6 shots en dwong hem er drie op te drinken. Hij deed het met tegenzin. Ezra deelde niet hetzelfde enthousiasme als ik die avond. Oh. Maar Ezra ik dacht aan Damian. Vooral die avond. Hij was de beste drinking buddy die een man kon wensen. Ik moest jou nog trainen, de prachtige kunst van een drinking buddy leren, maar ook jij zou er ooit op een dag komen.

Maar naarmate de avond voorbijging ebde mijn enthousiasme ook weg. Ik had iets nodigs. Iets wat me wakker zou schudden en het enthousiasme weer zou aanwakkeren.

‘’Cocaïne.’’ Zei ik tegen Ezra. Hij keek met een glazige blik rond en zijn spraak was vertraagd en werd langzaam een onverstaanbaar gebrabbel. ‘’Heb je ooit coke gedaan?’’

Met een losse beweging schudde hij nee. Met een vlaag van passie sloeg ik met mijn hand op de bar. Eventjes overtrof de klap de luidde muziek van de kroeg en enkele ogen werden op mij gericht. ‘’Laten we het vanavond doen, Ezra! Laten we coke halen. Ik heb het nooit gedaan. Jij hebt het nooit gedaan. Laten we dat veranderen!’’

‘’Bob’’ zei hij op de meest akelige, zeurderige en langdradige toon. ‘”Boooooob, ga nou niet weer aan de drugs. Het heeft je al een relatie gekost.’’ Hij ging verder met een bezopen tirade dat ik mijzelf niet moest verliezen in de drugs en alcohol. Mijzelf moest oppakken en verder moest gaan met mijn leven.

Onder mijn adem schold ik hem uit. Noemde hem een watje en schreeuwde vervolgens naar de barman. ‘’Barman!’’ zei ik. ‘’Barman, barman!’’ Het was een lange brede vent, de baard op zijn gezicht bedekte meer dan de helft van zijn gezicht. Hij keek me aan en ik wuifde hem naar mij toe.

‘’Barman.’’ Herhaalde ik. ‘’Beste barman. Weet jij heel toevallig waar mijn goede kameraad Ezra en ik vanavond cocaïne kunnen halen?’’ Zonder enige woorden met mij te delen keek hij naar Ezra die met zijn hand langs zijn keel gebaarde dat hij niet moest reageren. Hij draaide zich om met een kleine lach en wilde weglopen. ‘’Wacht. Wacht. Wacht barman.’’ Schreeuwde ik. ‘’Als je ons niet wil helpen aan verboden middelen, kan je dan tenminste onze glazen vullen.’’

En dat deed hij.

Met zo’n passie. Misschien begreep hij dat ik herboren was, want het was zelden dat ik een barman zo snel en accuraat een nieuw biertje had zien creëren. Het was magie. Ware magie. Hij zette ze op de bar en na een brede buiging vanuit mijn kant verdween hij in de schaduwen van de volle kroeg.

Die avond verkregen wij geen cocaïne. Wat me enigszins frustreerde maar ik bleef in mijn hoofd herhalen dat ik herboren was. Niets kon de avond verpesten. Want deze specifieke prachtige, warme zaterdagavond was van mij en van mij alleen. Net zoals mijn leven. Ik zou het trotseren met een grijns en de vrijheid om niets meer te kunnen verliezen.

Ha.

Ja, het was van mij.

Oh, Ezra. Arme jongen. Het was jouw geluk en ongeluk dat je mij vergezelde. Want het zou een avond worden om nooit te vergeten.

Vorige post Volgende post