4.20 Glad ijs, Bob. Glad ijs.

Photo by Jason Lee Parry

Scroll this

De klamme warmte van de zomer zwierf rond over het dakterras terwijl ik onrustig met mijn sigaret speelde. De geur van het eten, waaronder vis en broccoli, samen met de geur van de sigarettenrook vormde een rare sensatie. Ondertussen hoorde ik verschillende gasten binnenkomen.  

Ik wist dat Chun op mij stond te wachten om te helpen maar ergens kon het me op dat moment niets interesseren.  

Mijn gedachten waren geïnfecteerd door een virus genaamd Katie. Of in dit geval haar mysterieuze zus. Vragen zoals hoe ze eruitzag, waarom ik nog nooit van haar had gehoord en hoe ze überhaupt heette waren de benzine op het vuur van mijn eigen waanzin. 

Ik wilde het weten. 

Ik moest het weten. 

En snel. 

Ik stond op het punt om mijn sigaret uit te drukken en mezelf om te kleden zodat ik vervolgens naar Katie kon gaan. Maar aan de andere kant wist ik vrijwel zeker dat ik dan ontslagen zou worden. 

En ik kon niet weer teruggaan naar de nietigheid van een doelloos leven. 

Met een verslagen zucht gooide ik de brandende sigaret van het dakterras en liep naar beneden. Op de trap kwam ik een gestreste en geïrriteerde Chun tegen. 

‘’Bob, waar bleef je?’’ 

‘’Ik was roken.’’ 

‘’Een half uur!?’’ 

‘’Ik ben een trage roker. 4/20 is ook niet bedacht in een dag.’’ 

Hij keek me vreemd aan maar plotseling veranderde zijn blik en keek hij gefocust om zich heen. 

‘’We hebben het er straks wel over, Bob. Jij krijgt tafels 12, 13, 14 en 15. Dit is jouw wijk. Gaat dat lukken?’’ 

‘’Prima.’’ Antwoordde ik nonchalant.  

‘’Oké. Ga aan de slag! En geen lange rookpauzes meer, begrepen?’’ 

Ik haalde mijn schouders op. 

‘’Komt goed.’’ 

Chun zette een paar stappen in het restaurant en draaide zich al snel om. 

‘’Oh, en als Jon erachter komt dat je stoned werkt dan vlieg je eruit. Just a headsup.’’  

Uiteindelijk ging ik naast de bar staan en wachtte tot mijn verantwoordelijkheden binnen zouden druppelen. Het duurde twee koppen koffie, een glas water en een snelle sigaret op het dakterras totdat bijna alle tafels vol zaten. Behalve tafel 13. 

Ik deed wat ik moest doen maar ik merkte dat mijn gedachten ergens anders zaten. Deze avond kon ik plotseling niet meer tegen de smalltalk van de overenthousiaste gasten die sporadisch een avondje uitgingen. 

Zij merkten het. 

Ik merkte het. 

En Jon merkte het. 

Terwijl ik in de keuken stond te wachten pakte Jon me bij mijn arm. 

‘’Wat is er aan de hand, Bob?’’ 

‘’Niets.’’ 

‘’Jawel.’’ 

‘’Na-ah.’’ 

‘’Kom op jongen. Je loopt al de hele avond als een zure zak rond.’’ 

‘’Dat ben ik altijd al geweest, alleen vanavond wat erger.’’ 

‘’Ik waarschuw je nu. Als dit blijft aanhouden, dan vlieg je eruit.’’ 

‘’Jezus, Jon. Je wilt me eruit gooien omdat ik een avond niet vrolijk ben!? Wie is hier de fucking zure zak?’’ 

‘’Wat zei je daar?’’ 

‘’Je hoorde het wel.’’ Antwoordde ik met een stijf gezicht. 

Ondertussen stonden er borden klaar en Jon zag het in zijn ooghoek. Vluchtig pakte hij de borden en terwijl hij wegliep zei hij: ‘’Glad ijs, Bob. Glad ijs.’’ 

Toen Jon eenmaal weg was keek de chef-kok mij aan. Hij heette Neil en was een van de weinige mensen in het restaurant die, ondanks de constante chaos, altijd rustig bleef. Misschien kwam het door de constante wiet inname of zijn persoonlijkheid, maar hij leek er immuun voor. 

Hij zette de bestellingen voor mijn tafels neer en keek mij aan.  

‘’Maak je geen zorgen, Bob. Jon reageert af en toe zo als het druk is. Je went eraan.’’ 

‘’Ach, anders ontslaat hij mij maar.’’ 

‘’Geloof me, dat doet hij niet.’’ Zei Neil die zich ondertussen alweer omdraaide. ‘’Het is te lastig voor hem om personeel te vinden. Hij heeft geen keus.’’ 

‘’We zullen zien.’’ Antwoordde ik nonchalant en pakte de borden op. 

Het kon me op dat moment verder niet boeien. Misschien dacht ik toch niet rationeel na omdat mijn gedachten ergens anders zaten, of was ik juist het meest helder dat ik ooit geweest was.  

Maar op dat moment was ik niet meer bang voor wat er zou gebeuren. 

Waar ik zou belanden. 

En wie ik moest trotseren. 

Het was een soort van arrogante onoverwinnelijkheid die als een sterkere versie van adrenaline door mijn aderen stroomde. 

Ik liep naar tafel 12 toe, zette de borden neer, haalde de wijn, deed het standaard riedeltje en eindigde met een neppe lach. Uiteindelijk keek ik naar mijn tafels om te controleren of ik nog iets moest doen. Het viel me toen pas op dat tafel 13 was gevuld.  

Zonder echt te kijken wie het waren, pakte ik een tweetal menukaarten, liep naar de tafel toe en begroette ze met een gespeeld enthousiaste: ‘’Goedenavond!’’ Het was pas toen ik de menukaarten voor hen neerlegde dat ik me realiseerde wie het was. 

Met een ongemakkelijke ‘’Fuck.’’ Begroette ik haar. 

En het enige wat zij deed was lachen. 

Alsof ik in haar val zat. 

 

Vorige post Volgende post