5.20 Twaalf uur en anderhalf pakje Camel later.

Photo by Jelena Gloria Milovanovic

Scroll this

Katie hield mijn hand stevig vast. Tussen de woorden door streelde zij met haar wijsvinger mijn hand terwijl haar blik op de anderen aanwezigen stond. Er hing een geringe, maar toch intieme sfeer in de woonkamer. 

Robert, Brit en Simon zaten allemaal met dezelfde blik in hun ogen. De combinatie van rauwheid en verontwaardiging met een zekere ongemakkelijkheid. Niemand wist wat ze moesten zeggen dus bleef het gesprek hangen op oppervlakkige onderwerpen.  

Iedereen wist van elkaar wat ze voelde. 

Wat ze dachten. 

Maar niemand durfde het uit te spreken. 

Ook Ezra zat verstopt op het uiterste hoekje van de bank met nog steeds dezelfde kille stilte, dezelfde kleren als de nacht ervoor en dezelfde afwezige blik. Ik wist niet hoe hij hier terecht was gekomen of wie hem had uitgenodigd maar ik was blij dat hij er was. 

Ik maakte me zorgen om hem. 

Ook al kende ik hem niet. 

Katie maakte zich weer zorgen om mij. Het was al een dag geleden dat ik had geslapen, ook had ik sinds het bezoek aan het ziekenhuis niets gegeten. Mijn longen moesten binnen twaalf uur al anderhalf pakje sigaretten incasseren en de toon in mijn stem was moe, verzwakt en verward. 

Het ging ook niet goed met mij, maar niemand die in deze kamer aanwezig was kon trots uitspreken dat het goed met hen ging. Iedereen zat op zijn persoonlijke donkere plek, worstelend met de confrontatie van de onverwachtheid van de dood. 

Ik werd bijvoorbeeld achternagezeten door het oneindige piepje van Damian’s hart monitor. Mijn brein zou op willekeurige momenten het hoge piepje van het leven door mijn hoofd laten spoken, zodat ik weer in dezelfde staat van verwardheid en ongeloof terecht kwam.  

Damian was dood. 

Maar toch leefde hij. 

De machine vertelde mij dat zijn hart nog klopte. 

Zijn longen kregen nog adem. 

Maar toch… toch was hij dood. 

Ondertussen stak ik een nieuwe sigaret op terwijl Robert verbaasd opkeek.  

‘’Je was toch gestopt?’’ 

‘’Ja.’’ Zei ik terwijl ik een hijs nam. ‘’Maar sinds vannacht niet meer .’’ 

‘’Oh.’’ Antwoordde hij ongemakkelijk. ‘’Juist. Old habits die hard, right?’’ 

Ik haalde mijn schouders op en kneep een keer in Katie’s hand. Ook Katie zat op een nare plek. Ik zag het aan de manier waarop zij sliep, waarop zij ademhaalde en de manier waarop ze mijn naam zei. 

Op dat moment wilde ik de jongen zijn die alles voor haar oploste. Haar beschermde tegen de pijn van de realiteit, maar dat kon ik niet. Het lag buiten mijn macht. En om de een of andere reden voelde ik me daarom het slechtste vriendje wat er bestond. 

Het was mijn taak om haar te beschermen tegen de onnodige pijn van de wereld. Maar toch zat ze naast mij, te creperen van de mentale pijn terwijl ik hopeloos moest toekijken. 

Ik was zo machteloos. 

Het was al een tijdje geleden dat ik de controle over mijn eigen leven was verloren, maar het was wat anders om jouw vrienden op hetzelfde punt te zien staan. Wij zaten met zijn allen in dezelfde kamer maar tegelijkertijd zat iedereen opgesloten in hun eigen wereld. Vastgeketend aan hun eigen emoties en gedachtegangen.  

Brit bijvoorbeeld. Ik had haar al een tijdje niet meer gezien. De laatste keer lag ik naakt, met een kater en verward in haar bed. Sindsdien hadden we geen woord meer gedeeld en zelfs nu sprak ze mij kortaf aan met een irritatie in haar toon. 

Het was pas toen ze vragen ging stellen over Damian dat de verwaterde connectie een klein beetje werd gereanimeerd. 

‘’Bob.’’ Zei ze terwijl ze met een glas cola speelde. ‘’Waar is Damian eigenlijk verongelukt?’’ 

‘’De snelweg bij het Evoluon in de buurt. Ik wilde na het ziekenhuis daarnaartoe gaan.’’ 

Er kroop enige verontwaardiging in Brit’s blik.  

‘’Waarom zou je het überhaupt willen zien?’’ 

‘’Ik wil zien hoe het is gebeurd. Ik wil weten wat Damian voor het laatst zag voordat hij verongelukte.’’ Voor een seconde keek ik naar de gezichten van de anderen. ‘’Als er iemand mee wilt, zijn jullie welkom.’’  

Ik zag Robert twijfelend naar de vloer staren waarna hij plotseling: ‘’Ik ga wel.’’ Zei. Ook Simon stemde toe. Daarna kwam mijn blik op Ezra te staan, die nog steeds zo afwezig was dat ik mezelf afvroeg of hij überhaupt iets mee had gekregen. 

Ik zei zijn naam. 

Hij reageerde niet. 

‘’Ezra!’’ herhaalde ik. 

Hij keek op. 

‘’Ga je vanavond mee naar de plek?’’ 

Ik schrok van de ijzige blik waarmee hij mij aanstaarde. Zonder enige andere emotie te vertonen of een spier te verrekken bleef hij mij met wanhoop aankijken. Ik herhaalde de vraag nogmaals maar hij deed niets anders dan staren.  

Het was pas toen Brit zachtjes‘’Eigenlijk, Bob… wil ik ook wel mee.’’ Zei dat mijn aandacht werd verplaatst.  

Vorige post Volgende post

1 Comment

Comments are closed.