6.32 Afstand was goed. Afstand heelt. Afstand maakte me kapot.

Photo by David Hauserman

Scroll this

Katie dacht dat afstand onze oplossing zou zijn. Een kleine scheiding in onze levens zou het misschien allemaal beter maken. Ik geloofde er niet in, maar zij wel. Verder leek er geen andere optie te zijn, dus stemde ik er maar mee in. Ook al liet het een bittere smaak bij mij achter. Voortaan zou ik de helft van de week bij mijn ouders gaan slapen. Ergens was het ook wel goed, want ik had hen in maanden al niet gezien. ‘’We maken ons zorgen om je.’’ Zuchtte mijn moeder de laatste keer uit. Daarna verstopte ik me in de o zo makkelijke en fijne radiostilte met hen. Toen ik binnen kwam lopen keek mijn vader verrast op.

‘’Wat is er aan de hand?’’ was het eerste dat hij verward uitsprak.

‘’Niets.’’ Sprak ik met verklarende woorden terwijl ik de veters van mijn schoenen aan het losmaken was. Oh, maar vader, mijn lieve moeder, er was iets aan de hand. Maar jullie konden daar niets in betekenen. Niemand kon daar iets in betekenen, behalve mijn onderbewuste. Die had alle touwtjes in handen, die had de macht om mij in mijn slaap te teisteren. Om me depressief en suïcidaal wakker te laten worden. Om me verloren te laten voelen of, in het ergste geval, helemaal niets.

Ze waren blij om mij te zien. Mijn moeder gaf me een knuffel, vroeg wat ik wilde eten. Ze wilde iets speciaals voor mij koken. Met een ‘’Dat hoeft niet, hoor. Ben al lang blij dat ik hier kan slapen.’’ Probeerde ik de situatie kleiner te maken dan het daadwerkelijk was. Ze vroegen hoe het met Katie was, of ik daar al die tijd was geweest. Met een zucht knikte ik, zei dat ik weer regelmatig thuis zou slapen. Katie was met haar scriptie bezig, stress had haar in zijn greep waardoor ik haar de ruimte wilde geven. Dat was de leugen die ik mijn ouders voedde. Ze trapte erin, althans ik hoopte dat ze erin trapte. Maar hun ogen waren gevuld met bezorgdheid en argwaan. De diepe wallen onder mijn ogen, het verwilderde onverzorgde stoppelbaardje en de vermoeide toon in mijn stem wist de bel van hun ouderlijke instinct te doen rinkelen.

En daar had ik geen zin in.

Ik had geen zin in bezorgdheid, in nieuwsgierigheid, in ouderlijke zorg. Deels wist ik dat als de waarheid eindelijk uit mijn mond zou komen dat mijn ouders teleurgesteld in mij zouden zijn. ‘’Jij komt er wel.’’ Zei mijn moeder altijd vol zelfvertrouwen. Om de een of andere reden was ze ervan overtuigd dat ik unieke dingen zou doen, dat ik een succes zou worden, dat het spel der levens mij makkelijk af zou gaan. Natuurlijk bleek juist het tegenovergestelde, maar dat mochten ze niet weten. Het was fijn om in de veronderstelling te stappen dat ‘’ik er wel zou komen.’’.  Dat was overduidelijk een leugen tegen mijzelf, maar het was een leugen voor mijn eigen bestwil. Als ik er maar voor een minuut in zou geloven, dan zou ik de dag weer doorkomen. Daar draaide mijn leven de laatste tijd over, de dag doorkomen. Het was een dagelijkse bezigheid om mijzelf aan iets vast te houden, een gevoel, een hoop, een persoon, voordat de dagelijkse bullshit van de zelfhaat, eenzaamheid en teleurstelling weer zou komen overwaaien.

Voor deze dag had ik het gevonden. Ik hield me vast aan de hoop van mijn moeder. Ze had het niet door. Ik vertelde het niet. Het was mijn geheim, als een parasiet van hoop kwam ik binnen, zocht iets waarmee ik mijzelf kon voeden en deed dat zonder genade.

Ik kon niet anders.

Met mijn tas liep ik mijn oude kamer in. Het was al een tijd geleden sinds ik daar was geweest. Mijn kamer was altijd nuchter. Er stonden oude studieboeken, een tv en mijn bed. Mijn kleren hingen in een kledingkast waarvan de scharnieren waren gebroken. De kastdeuren stonden leunend tegen mijn lege bureau aan. Het was niet veel, maar het voelde wel als thuis. Het voelde goed. Misschien was afstand toch de oplossing voor mij en Katie. Voor maanden zaten we zo erg op elkaars huid dat het leek alsof onze levens waren samengesmolten. Misschien waren we daar nog niet klaar voor. Waren we te jong en impulsief om onze levens te laten samensmelten.

De regen kletterde tegen het raam en met een zucht ging ik in de schemer op bed liggen. Er leek niets veranderd in dit huis. Alles zag er nog hetzelfde uit, mijn ouders stelden dezelfde vragen, mijn broer had nog steeds dezelfde baan. Het leek alsof dit de enige plek in mijn leven was waar tijd geen rol speelde. Waar alles bekend was en verandering niet bestond.

Dat was fijn.

Ik had al genoeg verandering in mijn leven. Dus dat was goed.

Verveeld staarde ik naar het plafond, vroeg mijzelf af wat Katie aan het doen was. De afstand begon steeds meer logica te krijgen maar toch was er een zachte stem van paranoia in mijn hoofd ontstaan. Er was nog steeds zoveel onduidelijkheid over haar. Over haar zus. Giovanni, had hij nog een rol in haar leven? Ging ze vreemd? Hadden wij überhaupt nog een relatie? Hoe ging onze toekomst eruitzien? Of hadden wij geen toekomst meer samen, Katie?

Terwijl ik alleen op mijn oude jeugdbed lag begon ik haar te missen. Haar stem. Haar emotionele en wilde uitlatingen. Haar verlegen lachje. Maar we hadden afstand. En dat was goed. Toch? Afstand was het medicijn voor onze zwak wordende relatie. Maar waarom voelde het dan zo kut? Waarom voelde het alsof we nu de volgende stap hadden gezet richting ons einde, Katie?

Ik wilde haar bellen. Twijfelde. Maar uiteindelijk werd ik zelf ook zwak door het gemis en belde haar. De telefoon ging over en met elk geluid wat ik hoorde hoopte ik dat haar stem aan de andere kant zou volgen. Haar zoete, heilige stem die me beter zou laten voelen. De stem waar ik voor zou sterven. Maar na driemaal werd de verbinding verbroken. Ze drukte mijn telefoontje weg. Ik wist het.

Teleurgesteld liet ik de telefoon uit mijn hand glijden. Mompelde het woord ‘afstand’ en bleef naar het plafond staren terwijl het ritmische geluid van de regen mij vergezelde. Beneden hoorde ik mijn ouders het avondmaal voorbereiden. Ook met hen was er afstand. Maar afstand was goed. Damian was op afstand. Ezra had ik weggeduwd, daar had ik ook afstand van nodig. Kyra nam zelf afstand. Iedereen was op afstand.

Maar dat was goed.

Afstand was goed.

Afstand heelt.

Afstand laat je realiseren wie je mist, maar dan is het al te laat, want ze zijn al weg.

Wat wilde ik toch graag drinken op dat moment. Maar ook de alcohol was op afstand. Maar ik kom er wel. Dat zei je altijd moeder. Ik kom er wel. Maar waar? Waar ga ik naar toe? Wat ligt er aan het einde van alle afstand? Wat bedoelde je ermee? Ik wilde je het vragen. Waar ga ik eindigen? Jij leek het altijd te weten. Jij zag iets. Geluk? Want ook het geluk is op afstand. Liefde? Als je de status van mijn huidige liefdesleven hoorde dan wist je dat dat hem ook niet was.

Of weet je het niet en zeg je het maar omdat je er zelf in wil geloven? Is het een stille hoop in plaats van een overtuiging? Dat is geen probleem. Vertel het me alsjeblieft.

Want op het moment lijkt het dat ik nergens anders ga komen dan mijn jeugdbed.

Vorige post Volgende post