8.32 nog niet gelezen? Geen zorgen, die vind je hier
Nieuw tot het verhaal? Begin dan bij 1.1.
Kon ik mijzelf maar kruisigen en sterven voor mijn eigen zondes. Had ik maar een zweep in handen waarmee ik mijzelf in het gareel kon houden. Was ik nou maar krachtig genoeg om mijzelf aan de keel omhoog te tillen, zodat ik kon schreeuwen dat ik mijn eigen reet uit mijn kop moest halen en mijn straf moest accepteren. Want uiteindelijk diep van binnen wist ik wat ik was, of beter gezegd, was ik ervan overtuigd dat ik wist wat ik was. Een teleurstelling. Het slapste excuus voor een mens. Een lege huls van niet bestaande potentie.
Het was een titel die ik mijzelf na alles had toegereikt en ik zou er niet zomaar vanaf komen. Nee. Ik moest gestraft worden. Letterlijke en figuurlijke zweepslagen op mijn rug totdat de littekens een permanente herinnering waren voor de fouten en zondes die ik was begaan. Dat voelde als de enige manier om enige hoop op een vorm van vrijheid en contentheid te krijgen. Een eigen gecreëerde hemel, ontstaan door gewelddadige en genadeloze straffen, rustend op het fundament van mijn bloed, zweet en tranen. Ik geloofde niet in God, er was geen groter geheel, alleen nietigheid, het enige waar ik heilig in geloofde was dat iemand voor mijn zondes moest boeten, nee, het was niet Jezus, ik was het zelf.
Op een gekke manier was ik mijn eigen Jezus. Er moest iets in mij vernietigd worden, iets sterven voor de tekortkomingen en fouten die in mijn brein stonden gegraveerd, zodat de rest in vrede en rust verder kan gaan. Op dat moment was ik een niemand die hopeloos op zoek was om iemand te zijn.
Voor eventjes probeerde ik dit te verwoorden richting Melissa. Het verlangen om gestraft te worden, het idee dat ik grijzend de stoten zou incasseren totdat mijn tanden zouden worden versierd met mijn eigen bloed en er een heilige opgedroogde rivier van rode reiniging uit mijn neus zou verschijnen. Het ging niet om de pijn. Het ging om de straf. Om de zweepslagen en de markeringen die ze zouden achterlaten, om de erkenning van buiten af te krijgen dat ik onvergefelijke fouten had gemaakt.
Op dat woord bleef Melissa hangen; ‘onvergefelijk’. Ze zei: ‘’Wacht’’. Ik stopte met praten. ‘’Kan je die zin eens herhalen’’. Onwetend herhaalde ik dezelfde woorden maar ditmaal met een minder gepassioneerde toon dan voorheen. Ze herhaalde enkel alleen het woord: ‘’Onvergefelijk.’’ En dacht even na. ‘’Is dat wat je voelt, dat je iets onvergefelijks hebt gedaan?’’
‘’Ja.’’ Snauwde ik lichtelijk. ‘’Dat zei ik toch?’’
Bedenkelijk met een lichte toon van zorgzaamheid keek ze mij aan. ‘’Leg me dat eens uit.’’ Het dopje van haar pen verdween tussen haar tanden en een zacht knarsend geluid klonk plotseling door de kamer. Mijn ademhaling werd langzaam onrustiger, mijn armspieren begonnen zich langzaam aan te spannen en zonder dat ik het zelf doorhad waren mijn vuisten gebald. Een tornado van lucht werd door mijn neusgaten geduwd terwijl er woorden op mijn tong verschenen, maar ook snel weer verdwenen. Eventjes legde ik mijn voorhoofd op mijn knokels en dacht na. Het enige wat ik kon zeggen met een vurige woede in mijn ogen was: ‘’Twee mensen zijn dood, Melissa. Dood. Ik had iets moeten doen. Er was geheid iets wat ik had kunnen doen, maar waarvoor ik te dom was om het te zien. En nu zijn ze weg. Verdwenen. Uitgeveegd en verbannen tot de vergetelheid en toch zit ik hier nog. Te zeiken, te huilen, te verdrinken in die zelfmedelijden met mensen om mij heen die zeggen dat ik liever voor mijzelf moet zijn. Maar weet je wat; ik heb een aandeel in beide doden.’’ Op dat moment voelde ik mijn wijsvinger ruw op mijn borstkas duwen. ‘’Ik was daar. Ik stond er letterlijk bij en keek ernaar. Ga me niet vertellen dat ik er niets mee te maken had, dat het allemaal maar toeval was, dat ik enkel maar een getuige was. Er hangt een schuld om mij heen die ik maar niet van mijzelf afgewassen krijg.‘’
Mijn vingers waren inmiddels woest verwikkeld in twee strakke vuisten, ik hoorde het geknars van mijn tanden zachtjes uit mijn mond komen en mijn ogen dwaalden onrustig door de kamer, opzoek naar een plek waar ze konden rusten maar die kregen ze maar niet gevonden.
‘’Heeft er iemand jou verteld dat het jouw schuld is?’’
Ik schudde mijn hoofd. ‘’Nee. Maar dat is ook deel van het probleem. Het voelt alsof ik ermee aan het wegkomen ben. De perfecte immorele misdaad. De dader vermomd als slachtoffer die medelijden krijgt terwijl hij het met bloed bedekte mes achter zijn rug houdt.’’
Er ging een walging door mij heen. Een ongeloof van alles wat er gebeurd was, een woede voor mijn eigen passiviteit. De pijn in Katie’s ogen vloog even voorbij, ik voelde opnieuw de tranen van Kyra als warme druppels op mijn schouder en als een vloek schoot de aanstekelijke lach van Damian even voorbij. Ik had het goed. Het was een goede periode, maar ik was te blind om het destijds te zien.
Oh.
Herinneringen konden wreed zijn. Ze konden je realisaties geven als de momenten reeds voorbij waren. Plezier, als het feestje al over was en de laatste biertjes gedronken waren. Soms fungeerden ze als een schaterende lach in de achtergrond om je te attenderen op jouw eeuwige stupiditeit. Direct, verwikkeld in die stille gedachtestroom snakte ik naar bier. Ik wilde ze vernietigen, voor eeuwig elimineren uit mijn bestaan en verder gaan zonder enig spoor van herinneringen. Elke dag de wereld opnieuw meemaken in al zijn wrede pracht. Maar ook dat was geen antwoord, maar een ontsnapping.
Melissa bleef mij aanstaren en de stilte begon zwaarte te krijgen. Uiteindelijk maakte ik direct oogcontact met haar maar zei nog steeds geen enkel woord. ‘’Waar dacht je aan?’’ klonk in een gecontroleerde toon.
‘’Ik dacht aan alcohol.’’
‘’Vertel me erover.’’
Met opgehaalde schouders antwoordde ik: ‘’Soms is het makkelijker om te drinken. Om de loser te zijn die de wereld denkt dat ik ben en…’’, ik krabde mijzelf achter de oren, ‘’..die ik zelf denk te zijn. Vooral dat eigenlijk. Ik beschouw mijzelf als een loser. Misschien is dat ook een reden om te gaan drinken als ik voor mijzelf kan rationaliseren dat ik toch al een verloren zaak ben, dan kan ik net zo goed dronken door het leven gaan, toch? Althans, ik denk dat dat de logica van mijn onbewuste is. Voel je nuchter en kut of wees dronken en een klein beetje minder kut.’’
‘’Maar wil je dat?’’
Met een zucht gooide ik mijn hoofd naar achter, en staarde naar het plafond.
‘’Nou, Melissa. Ik heb werkelijk geen idee wat ik uit dit bestaan wil. Een deel in mij zou het prima vinden om ermee te kappen, en een ander deel in mij hoopt dat ik ergens nog vaagjes succesvol word en terug in het burgerlijke ritme val. Maar het grootste deel in mij zou het liefst mijzelf helemaal in de grond willen boren en al mijn tanden uit mijn gezicht willen slaan voor het gif dat ik ben, voor alle pijn en ellende die ik heb veroorzaakt, hoe irrationeel het ook is. Dan is er dat verdrietige deel, de rouw, de traan, dat wil sterven. Niet per se om het sterven maar om de gok te wagen voor de minuscule kans dat er leven na de dood is, zodat ik Damian voor één laatste keer kan zien. Zodat ik hem kan vertellen dat ik hem mis en het me spijt voor hoe alles gelopen is, dat het me spijt dat ik niets heb gedaan. Maar dan is er dat laatste deel, wat meer een fluister is, dat gewoon wil…. leven.’’
‘’Wat hoop je dat Damian tegen jou zegt?’’
‘’Heel eerlijk. Ik hoop dat hij zou bijna stoïcijns zeggen dat het oké is. Dat ik niets had kunnen doen. Dat het niet mijn schuld was.’’
‘’Is dat wat je wil? Verlossing, bevestiging dat het niet jouw schuld was?’’
Zoekend keek ik de kamer door. Niet zozeer naar iets wat in het kamertje was maar meer naar een antwoord op de vraag die ze stelde. Had ik überhaupt een antwoord? Tuurlijk wilde ik mijzelf minder schuldig voelen, maar tegelijkertijd wist ik dat ook dat geen verlossing zou zijn. De wereld kon me eren voor mijn daden, mij elke dag wakker maken met de woorden dat het niet mijn schuld was en de verhalen van mijn moralistische gedrag preken met euforische parades van waanzin in de straten en alsnog zou ik geen verlossing voelen, want ik beschouwde mijzelf nog steeds schuldig, ik was nog steeds schuldig, en ik zou ervoor boeten ook.
Mijn handen waren vies.
Het bloed was inmiddels gedroogd.
En dit was wie ik was.
Ik was gemarkeerd, gedoopt, met iets wat ik er nooit meer af zou kunnen wassen: de corruptie en onzuiverheid van het eeuwig schuldgevoel.
Hey, je kan gewoon verder lezen, want 8.34 vind je gewoon hier.
Ontvang elk verhaal elke week via What’s App met een losstaande tekst. Gebruik deze link om je aan te melden.
Wil je in de tussentijd meer lezen? Check dan Kyra’s Adventures, een van de essays die ik onlangs heb gepubliceerd of lees het eerste deel van La speranza è l’ultima a morire. Of luister de playlist die ik speciaal voor Bob’s Adventures heb opgesteld.
Foto door: Meriç Tuna